Hasselt
Hasselt rond 1760
Hasselt, de stad aan het Zwarte Water, telt in 1760 ongeveer 1100 inwoners.
Hasselt heeft een rijke historie als vestingstad met veel privileges waaronder een eigen rechtspraak.
Via het water van de Zuiderzee zijn er verbindingen met Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen. Handel is een belangrijke bron van inkomsten maar de bloeitijd van Hasselt ligt honderd jaar eerder. Hasselt is een arme stad geworden en dat is duidelijk te merken. Dertig procent van de inwoners is in armoede gedompeld en kan alleen overleven met hulp van de armenzorg. Op diverse plaatsen in Hasselt worden collectebussen opgehangen waarin rijke inwoners giften kunnen deponeren terwijl er vier keer per jaar een deur-aan-deurcollecte wordt gehouden. De gemiddelde leeftijd ligt laag en er is veel kindersterfte.
Aan de huizen wordt te weinig onderhoud gepleegd en vele staan leeg. Inwoners met geld hebben hun heil ergens anders gezocht en het aantal ambachtslieden is in de loop der tijd sterk teruggelopen. De omgangsvormen tussen de inwoners verruwen, er is onenigheid in het stadsbestuur en tussen de leden van de magistraat ontstaan telkens ruzies. Opmerkelijk is dat in 1762 op het marktplein bij het stadhuis nog een doodstraf voltrokken wordt. Een man die beschuldigd wordt van dood door schuld wordt ten overstaan van de toegestroomde burgers met een zwaard onthoofd. Begin 1762 komt Johannes Lodewijk Dulcken met zijn vrouw en drie kleine kinderen in Hasselt aan.
Het woonhuis
Het gezin Dulcken gaat in Hasselt wonen op de hoek van de Nieuwstraat en de Regenboogsteeg. Daar staan vier panden ( nr. 1 , 2, 3 en 4 op de tekening) die in de laatste tien jaar van eigenaar zijn gewisseld.
Ze behoorden toe aan de schatrijke Arnoldina van Benthem die hier tot haar dood in 1751 heeft gewoond. Zij bezat naast dit huis nog vele huizen op goede stand in Hasselt. Haar broers waren burgemeester in Hasselt en uit haar testament weten we hoe rijk ze was. Ze is ongetrouwd en haar neef Frederik Hendrik van Benthem erft haar bezit.
Nadat deze op 12 mei 1754 overlijdt, krijgen zijn erfgenamen de beschikking over een groot aantal panden, schuren en stukken grond. De vier genoemde panden komen daardoor in gezamenlijk eigendom van de heren Daniël en Hendrik van Hecht, rijke kooplieden uit Amsterdam, (2, 3 en 4)
en van mevrouw Van Noorda (1) die allen verschillende panden in de verkoop doen. Het hoekpand (1) wordt in 1755 aangekocht door Tede de Vries voor 110 gulden, het tweede pand (2) komt in handen van Hendrik van Hecht en heeft een verkoopwaarde van 430 gulden. Hij gaat het pand verhuren. Het derde en vierde pand (3,4) wordt gekocht door de heer Van Guldener die het direct voor 265 gulden per pand doorverkoopt aan de burgerkrijgsraad. De vier panden hebben een gezamenlijke tuin. (5)
Louis Dulcken huurt het pand van De Vries (1) en van Van Hecht (2). Omdat deze panden eerder in bezit waren van één eigenaar zijn ze niet strikt gescheiden. Wanneer de stad Hasselt erfpacht over deze panden int, wordt het beschouwd als één pand met twee eigenaren.
Hoe dit grote pand eruit heeft gezien weten we uit verschillende documenten.
- wanneer Hendrik van Hecht in 1755 het deel van het pand van zijn broer overneemt, wordt het beschreven als een ‘groot huis’.
- Dulcken krijgt in 1771 een rekening van de glazenier Abraham Anthuyzen nadat hij gedurende twee jaar glas gezet heeft in de Wittenkamer, in de grote kamer, in een werkkamer en in de slaapkamer van de knecht, boven. Het gaat daarbij om zowel gekleurd glas-in-lood als blank glas.
- Het dubbele pand wordt in 1851 verkocht als een zeer antiek, hecht, sterk, welonderhouden woonhuis. Het heeft een grote zaal, diverse ruime beneden- en bovenkamers waarvan er enkele glas-in-loodramen bezitten. Er zijn een grote zolder, een keuken en een kelder. Uit dit alles krijg je de indruk dat we te doen hebben met een statig herenhuis.
Opmerkelijk is het dat de schilder Cornelis Springer in 1863 een prachtig schilderij van dit deel van de Nieuwstraat maakt. We zien hier de Nieuwstraat met het gezicht op het stadhuis en de toren van de Hervormde Kerk. We zien ook het dagelijks leven op straat dat niet zo veel verschilt van het leven in de tijd dat Dulcken er woont.
Springer maakt het schilderij net voordat alle vier naast elkaar staande panden rond 1863 - 65 worden afgebroken. Links zien we de twee monumentale panden van de krijgsraad, waarvan het tweede pand een prachtige voordeur heeft. (3) In dit pand vergadert de ‘manhaftige burgerlijke Krijgsraad’. De krijgsraad stuurt de nachtwachten aan die zorgen voor orde en rust in de nachtelijke uren. In het pand vergaderen ook vaak de gilden.
Rechts hiervan hebben de twee panden van Dulcken gestaan. Deze zijn op dat moment al afgebroken om plaats te maken voor een kerk. Om de lege plek op te vullen, plaatst Springer een muur en doet alsof er een grote boom in de tuin erachter staat. In 1755 werd er voor het pand waar Dulcken komt te wonen nog meer geld betaald dan voor het pand van de krijgsraad. Dat geeft aan hoe groot het pand van Dulcken is geweest.
Gezien de andere, nu nog bestaande, huizen in de straat zou het pand van Louis Dulcken (2) eruitgezien kunnen hebben als het eerste huis links op het schilderij. Pand (1), op de hoek met de Regenboogstraat is veel kleiner. Misschien diende het als onderkomen voor de dienstmeisjes van mevr. Arnoldina van Benthem.
Dulcken gaat in pand 1 en 2 wonen met zijn vrouw en drie kinderen. Ook is er plaats voor een knecht die naar gewoonte boven op zolder een slaapplek vindt.
Hier wordt Johan Daniël Dulcken geboren en op zondag 13 mei 1763 in de honderd meter verderop gelegen Gereformeerde Kerk gedoopt. Het jongetje is vernoemd naar zijn beroemde grootvader.
Tussen 1762 en 1769
Het jonge gezin neemt drie kleine kinderen mee naar Hasselt:
Susan Maria, net vijf jaar oud, Daniël Lodewijk, twee jaar oud en Johan Lodewijk jr. van enkele maanden. Dulcken en zijn vrouw zijn beiden rond de 27 jaar.
Je kunt je afvragen waarom Dulcken naar Hasselt verhuist. Hij is opgegroeid in Antwerpen en heeft jarenlang in Amsterdam gewerkt; bloeiende steden met veel potentiële klanten. Hij ging om met rijke invloedrijke mensen. Past zijn manier van leven, zijn omgang met stadsgenoten wel bij de verarmde bevolking van Hasselt? Aan alles is te merken dat er afstand bestaat tussen Dulcken en zijn nieuwe plaatsgenoten. Wanneer een van de kinderen sterft, wordt dat in het begrafenisregister genoteerd als: kind van Mr. Dulcken, terwijl bij alle andere gestorven kinderen de voornaam van de vader wordt genoemd. Dat zelfde gebeurt in 1767 bij de registratie van het hoofdgeld. Men noteert ‘De Heer’ Dulken terwijl alle buren met hun voornamen worden vermeld.
In Hasselt gaat Louis aan het werk als orgel- en klavecimbelbouwer. In het pand aan de Nieuwstraat heeft hij een atelier en werkplaats ingericht.
Voor de bouw van een klavecimbel heb je materiaal nodig. Waarschijnlijk haalde Louis dat uit Amsterdam. Er bestaat een veerdienst van Hasselt naar Amsterdam en deze brengt dagelijks goederen en personen van de een naar de andere plaats. Het hout voor de instrumenten wordt eerst opgeslagen om goed te drogen.
Ook in Hasselt worden kinderen geboren: Johan Daniël wordt gedoopt 13 mei 1763; en op 24 april 1764 wordt in het begrafenisregister aangetekend dat een kind van Mr. Dulcken begraven is. Op 22 juli 1764 wordt Johan Daniël gedoopt (nog een keer een zoon die naar zijn grootvader vernoemd is) en op 16 maart 1766 Johannes Ferdinandus. Op 4 september 1766 moet Dulcken weer een kind naar het graf dragen. De kindersterfte in Hasselt is hoog door allerlei kinderziektes waarvoor men geen geneesmiddelen heeft. Pas wanneer iemand alle kinderziektes heeft overleefd, is er hoop dat hij een volwassen leeftijd zal bereiken.
Tekening van de Gereformeerde Kerk Hasselt na de blikseminslag in de toren. Rechts de begraafplaats waar Dulckens kinderen begraven worden.
Problemen
Ondertussen probeert Dulcken de klavecimbels te verkopen. Vanaf 1760 vinden we maar een beperkt aantal advertenties in de kranten. Zo is hij in de zomer van 1765 in Middelburg. De advertentie van 17 augustus vertelt dat ‘J.L. Dulcken, Mr. Orgel- en Clavecimbalmaker, alhier te Middelburg gearriveerd is, en medegebracht heeft twee magnifique Clavecimbals, dewelke uit de hand te koop gepresenteerd worden’. Hij logeert in Den Helm, ten huize van J.H. Callovius, waar hij ‘s morgens en ‘s middags uitleg geeft bij zijn instrumenten.
In 1766 gaat hij met zijn instrumenten naar Leeuwarden. Daar wordt hij op 5 april aangekondigd als Mr. Orgel- en Clavecimbelmaker uit Hasselt. Dagelijks is hij met een door hem zelf gemaakt magnifiek Staart-Clavecimbel met drie registers te vinden in de Vergulde Wagentie aan de Schapenmarkt in Leeuwarden. Dit is de enige keer dat in een advertentie Hasselt als zijn woonplaats vermeld wordt. Blijkbaar is zijn naam als instrumentenbouwer zo algemeen bekend dat het niet nodig is om erbij te vertellen wie hij is.
Nu ingemetseld Pijlsteeg Leeuwarden
In oktober 1766 koopt Dulcken een huis met hof en erf in de Hofstraat voor 35 gulden van Roelof Coppens. Waarschijnlijk wil hij daar een werkplaats inrichten. Dulcken verandert dan van gedachte en verkoopt het huis enkele weken later terug aan Coppens.
In 1767 is een vermelding uit Wolvega bekend. Hij is gevraagd om het orgel van de St-Maria Magdalenakerk te repareren. Het is een grote reparatie en Dulcken vraagt daar 153 gulden voor. Hij logeert dan bij kastelein Claas Hansen Kopffer. Telkens als hij weer teruggaat naar Hasselt, wordt hij door Jan Sickinga gehaald en gebracht. De logementhouder stuurt een rekening van 88 carolusgulden als kosten voor logies.
Het grote verschil met zijn periode in Amsterdam is, dat Dulcken toen vanuit zijn werkplaats de klavecimbels en orgels verkocht. Nu reist hij door heel Nederland om ze te kunnen verkopen. Dit kost veel meer tijd; tijd die hij niet kan besteden aan het maken van zijn instrumenten. Waarschijnlijk gaat het werk van zijn knecht, Ernst Johan Tappe, in de werkplaats gewoon door, maar de kosten zijn hoger.
Later heeft hij zelfs drie knechten die in de werkplaats de ene na de andere klavecimbel bouwen. Het blijkt dat de opbrengst van zijn orgels en klavecimbels niet genoeg is om thuis de kosten te kunnen betalen. In de loop van de jaren maakt hij schulden en moet hij geld lenen.
Wanneer hij thuiskomt van de reis belooft hij de schulden zo snel mogelijk te betalen, maar vaak lukt hem dat niet. Godfried Scheffer, klavecimbelbouwer in Amsterdam eist in augustus 1763 van Dulcken 200 gulden vanwege een niet terugbetaalde lening en Siegwriet Markard uit Amsterdam eist een klavier terug, dat hem toebehoort, maar nog bij Dulcken in de werkplaats staat.
Zo kan hij de rekening van Wijnverkoper Cornelis Warneke uit Amsterdam voor wijnen die deze in 1764 en 1765 heeft geleverd niet betalen. In oktober 1766 gaat Warneke naar de Hasselter magistraat om betaling af te dwingen. Dulcken lost dit op door direct 25 carolusgulden te betalen en te beloven elke maand een volgend bedrag af te dragen.
Hetzelfde gebeurt met zijn uit Duitsland afkomstige knecht Johan Ernst Tappe. Deze werkt in het jaar 1765 en een gedeelte van 1766 in zijn werkplaats. Het loon bedraagt 30 stuivers per week. Tappe is enkele keren bij Dulcken aan de deur geweest, en heeft zelfs een keer 1,12 ontvangen. Omdat hij daarnaast ook nog 4 gulden aan Dulcken heeft geleend, eist hij via de magistraat een bedrag van 84,80. Wanneer hij nu geen geld krijgt, eist hij in beslagname van goederen (panding) zodat via verkoop van deze goederen hij aan zijn geld kan komen. Hij wenst ook niet meer voor Dulcken te werken. Ook nu komt Dulcken met 25 gulden als pandkering waardoor de inbeslagname niet doorgaat.
Een jaar later kan hij de in de winter geleverde turf niet betalen. Telkens moet hij uitstel van betaling vragen. De mensen vertrouwen er niet meer op dat hij zijn beloftes kan waarmaken. Ze zijn boos en er gaan verhalen over hem rond. Hij wordt op straat nageroepen en uitgescholden.
Zou Dulcken zich de situatie van zijn vader Daniël nog herinneren? Hoe deze 35 jaar geleden hetzelfde heeft meegemaakt in Maastricht? Hoe moeilijk het is om als klavecimbelbouwer het hoofd boven water te houden?
Met minachting bejegend worden hoort erbij. Zo ook op 6 februari 1767. Dulcken zit in de herberg van waard Willem Buysman wanneer hij aangevallen wordt door Paul van Veen, uitbater van logement de Herderin. Deze verwijt Dulcken dat hij hem nog 40 gulden schuldig is. Hij grijpt Dulken bij zijn jas en schreeuwt dat hij een bedrieger, schelm, schoelje, een schurk en jakhals is en dat hij eropuit is om mensen te bedriegen. Paul schreeuwt zo hard dat dit buiten door de stadswachten wordt opgemerkt. Die stappen naar binnen om te kijken wat er aan de hand is. Dulcken doet met hulp van dhr. Grevensteijn aangifte bij de magistraat vanwege belediging. Hij voelt zich in zijn eer en goede naam aangetast. De stadswachten worden als getuigen opgeroepen. Dulcken doet eerst een poging om via bemiddeling van ’twee goede mannen‘ de zaak in der minne schikken. Paul van Veen weigert, waarna de advocaat van Dulcken hem een proces aanspant met de eis van 100 ducaten smartengeld. Dit proces loopt door tot minstens maart 1768.
Omdat de verkoop van klavecimbels waarschijnlijk niet zo vlot verloopt, moet Dulcken geld lenen. Zo leent hij op 12 februari 50 gulden van Abraham Amthuijsen; een glazenzetter/ schilder waar Dulcken op goede voet mee staat. Op 15 september leent hij nog een keer 200 gulden van hem.
Dulcken gaat op 19 oktober 1767 naar de Herderin, de herberg op de hoek van de Markt en de Hoogstraat, om aan Van Veen de veertig ducaten te betalen. In de gelagkamer merkt hij dat de houding van verschillende aanwezigen ronduit vijandig is. ’Breek hem de benen’ wordt er geroepen. Dulcken vraagt om een vuurtje voor zijn pijp en gaat daarna snel naar de voorkamer waar de toonbank staat om aan Van Veens vrouw het geld te overhandigen. In de gang wordt hij achtervolgd door Joan van der Meulen, een jongeman die hem kortgeleden al tweemaal op straat heeft uitgescholden. Joan roept hem iets toe waarna Dulcken zich half omdraait. Joan stompt hem daarop met volle vuist in het gezicht. Dulcken valt tegen de toonbank aan waarna Joan hem nog meer vuistslagen geeft. De vader van Joan komt op het hulpgeroep van Dulcken af en trekt zijn zoon bij hem vandaan. Met een bebloed gezicht, bont en blauw geslagen, verlaat Dulcken de herberg. Hij moet zich bij de chirurgijn laten behandelen en kan veertien dagen niet werken. Opnieuw dienen zijn advocaten een aanklacht bij de magistraat in; getuigen worden gehoord en er wordt weer 100 ducaten smartengeld geëist. Een half jaar later protesteert Joan hier alsnog tegen en zegt dat Dulcken begonnen is. Helaas missen veel archiefstukken tussen 1769 - 1770 waardoor niet bekend is hoe dit is afgelopen.
Maar april/ mei 1768 betekent voor Dulcken het absolute dieptepunt.
1768
Het jaar 1768 begint mooi in het gezin Dulcken. Op 13 januari 1768 wordt er een zoon geboren die ze Ferdinandus noemen. Helaas staan op 12 februari 1768 Louis en Catharina bij het graf van hun kind. Weer slaat de dood toe in dit gezin.
Raadhuis te Hasselt voor 1900.
Op 26 april is het een drukte van belang op het stadhuis. In de vroege morgenuren heeft advocaat Waterham, met behulp van de sterke arm, twee klavecimbels in beslag genomen bij Dulcken en naar het raadhuis gebracht. Dit gaat als een lopend vuurtje door Hasselt. Als snel meldt zich A. Breman met een rekening voor Dulcken van 10 gulden en 7 stuivers. Even later verschijnen luitenant Runhard en bevelhebber Egbert Heisman van de manhaftige krijgsraad met een rekening van 25 gulden en 10 stuivers. Ook zij willen meedelen in de opbrengst van de verkoop van de klavecimbels. Vervolgens komt Tede de Vries met het verzoek of de klavecimbels snel teruggebracht kunnen worden, omdat hij ze net heeft gekocht en ook al betaald. Hij laat daarbij een kwitantie zien om zijn verzoek kracht bij te zetten. De magistraat is volkomen in verwarring.
Op 29 april moet Dulcken op het stadhuis verschijnen om te bevestigen dat hij schulden heeft bij Tede de Vries, huurbaas van het kleine pand.
Het totale bedrag is opgelopen tot 513 gulden en 17 stuivers. Louis Dulcken bevestigt bij de magistraat dat dit inderdaad zijn schulden zijn.
Daarnaast heeft hij nog de volgende schulden
Een schuld van 120 gulden en 10 stuivers bij Albert Berend van der Werff voor geleverde slachtdieren en een varken (waarschijnlijk over meerdere jaren verspreid)
een schuld van 25 gulden en 10 stuivers bij de krijgsraad, omdat hij twee jaar geen tuinhuur en trommelgeld heeft betaald
Een schuld van 54 gulden en 4 stuivers bij R. Metelenkamp voor geleverde houtwaren om klavecimbels te bouwen
Maar het geld is zo weer op. Eind september klopt Dulcken weer bij Abraham Amthuijzen aan. Hij heeft geen geld om turf te kopen. Abraham leent hem 30 gulden, maar omdat hij zelf dat geld ook niet heeft, geeft hij goederen in pand bij de bank van lening. En op 14 november koopt Dulcken een ’slagtbeest’ bij Salomon Abrahams voor 73,00. Omdat hij dat niet kan betalen staat Amthuijzen borg. Zo lopen de schulden snel op.
De jaren 1769 – 1772
Huis gekocht in de Nieuwstraat
In december 1768 wordt Johannes geboren en op de tweede kerstdag in de Gereformeerde Kerk gedoopt. Ze geven hem de roepnaam Jan.
Op 18 maart 1769 komt Abraham Amthuijzen bij Dulcken. Abraham vindt dat Dulcken moet beginnen met het aflossen van zijn schulden. Nu blijkt dat nooit op papier gezet is welke schulden Dulcken gemaakt heeft. Amthuijzen vraagt om een geschreven schuldbekentenis. En die krijgt hij, ondertekend door ‘J.L. Dulcken en zijn houijsvrouw Catriena Koning’. In de schuldbekentenis staat dat ze 250 gulden hebben geleend en dat ze elk jaar in juli 50 gulden zullen terugbetalen, te beginnen in juli 1769. Daarnaast zal Dulcken ook 4% rente betalen over het openstaande bedrag.
Op 23 maart 1769 koopt Dulcken van Tede de Vries, zijn huurbaas, het kleine pand aan de Nieuwstraat voor 400 gulden. Een fors bedrag wanneer je bedenkt dat De Vries dit pand 14 jaar eerder voor 100 gulden heeft gekocht. Uit documenten blijkt echter dat Dulcken vanaf het moment van aankoop ook het grote pand ernaast bezit. Hij treedt als eigenaar op en komt juist daardoor in conflict met de buren.
Dulckens moeder
In het voorjaar 1769 komt Susanna Maria Dulcken, de moeder van Louis, in Hasselt wonen. Ze is weduwe van Johan Daniël Dulcken en woonde de laatste jaren in Brussel. Op 7 augustus wordt ze ingeschreven als lid van de Gereformeerde Kerk.
Ze trekt bij haar zoon en schoondochter in.
Er verandert meer. Dulcken koopt een pand in de Hofstraat, waarschijnlijk bedoeld om zijn werkplaats uit te breiden. Het is een gedeelte van het huis. De andere helft is in bezit van Klaas Admiraal die daar een schilder- en glaszetters bedrijf heeft. Dulcken laat het huis aan de Nieuwstraat opknappen door glazenier Amthuyzen. Mogelijk was het huis tijdens de verhuur verwaarloosd. Het kan ook zijn dat er schade ontstaan is door een herfststorm, want het naastgelegen pand van de krijgsraad wordt op datzelfde moment door Klaas Admiraal voorzien van nieuwe ramen. Op verschillende plekken worden de ramen vervangen. Het gaat gedeeltelijk om glas-in-lood-ramen en om vensters waar blank glas in komt. De rekening geeft een mooi beeld van de indeling van het huis.
In het voorjaar van 1770 is Dulcken enige tijd in Groningen. Volgens een advertentie van 6 april in de Opregte Groninger Courant logeert Mr J.L. Dulcken in het logement ‘het wapen van Stad en Lande' en biedt hij een superbe Staart-Clavecimbel met dubbele klavieren en vier registers, uit de hand te koop aan. Dulcken zo schrijft de krant heeft al veel meer dan honderd van deze instrumenten in de Nederlanden verkocht en ze worden gebruikt bij de meeste en voornaamste concerten. Het klavecimbel is bijzonder sterk en aangenaam van toon.
Onenigheid om de tuin
Stukken betreffende het verzoek van J.L. Dulken aan Ridderschap en Steden om een gesurrogeerd gericht te bekomen in zijn zaak tegen de burgerkrijgsraad over het zetten van een schutting wegens de partijdigheid van het stadsgericht van Hasselt,1770-1772.
Stukken : J.L. Dulken eiser contra H. Bode, als president van de burger brugsraad te Hasselt gedaagde eis tot wegnemen van een schutting door gedaagde geplaatst op grond den eiser toebehoorende door eiser wordt van eene deze zaak betreffende resolutie van het stadgericht Hasselt, geappelleerd aan het stadgericht Deventer (1771-1773)
Achter het huis van Dulcken en de naastgelegen panden van de krijgsraad ligt een gezamenlijke grote tuin. De scheiding tussen zijn tuin en die van de krijgsraad is met een paar paaltjes afgezet. Omdat Dulcken maar een kleine tuin achter zijn pand heeft, huurt hij een gedeelte van de tuin van de buren, dat hij gebruikt als groentetuin. In de loop van 1770 zet Dulcken meerdere paaltjes op de erfscheiding, dit tot ongenoegen van de krijgsraad die vindt dat Dulcken een stuk tuin van hem in bezit neemt. De krijgsraad beweert dat de erfscheiding in het verleden anders liep en eist dat Dulcken maar moet bewijzen dat hij recht heeft op dat stukje tuin.
Op 4 september 1770 roept Dulcken de hulp van de verwalter hoogschout Grevensteijn in. Ook wordt B. Van Hattum als advocaat ingeschakeld en samen dienen zij een klacht in bij de magistraat. Dezelfde dag wordt Dulcken door de krijgsraad op het matje geroepen. Hem wordt verweten dat hij aan landjepik doet. Dulcken antwoordt dat hij kan bewijzen dat de scheiding zoals hij heeft aangegeven de werkelijke scheiding is. Wanneer de krijgsraad onder leiding van kolonel Bode op dezelfde avond bij elkaar komt om de kwestie te bespreken, wordt luitenant Van Zuijlen en vaandrig Exalto D’Almeras als zijn vertegenwoordiger benoemd. Deze laatste is secretaris van de magistraat.
Vier dagen later vindt er een getuigenverhoor plaats. Dhr. Grevensteijn, als verwalter hoogschout verhoort, in aanwezigheid van twee keurnoten, leden van de magistraat, de vorige ‘eigenaar’ van het pand van de krijgsraad, cornet H. Guldener. Deze moet toegeven dat de grens die Dulcken heeft getrokken, de grens is zoals in 1755 bij verkoop van het pand is aangegeven.
Op 10 september zet de krijgsraad een schutting op de plek waar volgens hem de scheiding tussen de tuinen loopt. De magistraat wil de klacht van Dulcken niet in behandeling nemen, voordat Dulcken met het koopcontract op de proppen komt. Maar Dulcken heeft het de druk met de verkoop van klavecimbels. Hij is enkele weken in Groningen. Tijdens zijn afwezigheid wordt er in de werkplaats door zijn knechten gewoon doorgewerkt en wordt de ene na de andere klavecimbel gebouwd.
Op 15 april 1771 doet Dulcken een tweede poging en stuurt een uitgebreide klacht naar de magistraat. Deze stuurt de klacht door aan kolonel Bode van de krijgsraad. De krijgsraad vergadert een week later en besluit de twee leden die zich hiermee bezighouden alle rechten te geven om namens de krijgsraad de zaak af te handelen. De magistraat wordt op de hoogte gesteld van dit besluit. Aan Dulcken wordt meegedeeld dat hij eerst met het koopcontract moet komen, voordat er recht gesproken kan worden.
Grevensteijn en Van Hattum willen nu snel handelen. Op 1 mei komt Van Hattum een van de burgemeesters op de Markt tegen en vraagt of er ‘s middags vergadert kan worden, zodat Dulcken zijn klacht mondeling kan toelichten. De burgemeester verzet zich hiertegen. Een week later stuurt Grevensteijn een brief aan de gedeputeerden van de Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel. Grevensteijn is verwalter hoogschout en kan in die functie een beroep doen op de Ridderschap en Steden, met het verzoek om recht te spreken in dit conflict. De zaak wordt neergelegd bij het Stadsgericht van Deventer. Advocaat Van Hattum schrijft een nota onder de titel: ’Grieven van Appel en nulliteiten’ waarin hij de situatie uitlegt. Hij noemt de magistraat partijdig en vooringenomen. Hij is er niet mee eens dat Dulcken niet de kans heeft gekregen zich te verweren doordat de magistraat hem niet wil ontvangen. De magistraat kiest partij ’zonder dat men hem vergunt zijn belangen daartegen in te brengen. ‘ t welk nogtans aan de slimste boosdoener niet geweigerd wordt’. Het is ongehoord dat een rechter recht spreekt zonder ondervraging. Van Hattum haalt een voorbeeld uit de Bijbel aan om zijn woorden kracht bij te zetten. ‘De Soeverein aller soevereinen en Richter der gantschen aarde, die recht doet een voor wiens oogen alles naakt en klaar is, heeft zulks in zijn allereerste gerigtsoeffening (Genesis 3) met zijn allerheiligst voorbeeld gestaafd, ende het sal ook gestaafd worden in het laatste oordeel ten jongsten dagen’ (Matth. 12 vers 36). Het Stadsgericht Deventer vraagt bij de magistraat om opheldering.
Van Hattum heeft twaalf kantjes nodig om het appel op papier te zetten. Advocaat Sandberg, die namens de magistraat een antwoord op dit appel schrijft, heeft 120 kantjes nodig. Hij beschrijft uitvoerig de ontstane situatie. De verwalter hoogschout had het recht niet om bij de Staten in beroep te gaan. De stad Hasselt heeft haar eigen rechtsorde en die mag niet ondermijnd worden. Met tal van Latijnse wetsteksten en voorbeelden uit het verleden probeert hij te bewijzen dat dit appel nergens op gebaseerd is. Zijn eindconclusie is dat het Stadsgericht Deventer het appel zonder het te behandelen terug moet sturen. Daarna ligt het proces anderhalf jaar stil. De magistraat antwoordt niet en ook zijn er geen brieven van Grevensteijn bekend. Wel verschijnen Dulcken en Grevensteijn regelmatig op de vergadering van de magistraat om de zaak warm te houden, maar zonder enig resultaat. Pas midden 1772 komt er weer beweging in de zaak.
Dulcken laat zich door dit alles niet uit het veld slaan. Hij richt in het voorjaar zijn groentetuin weer in en plant de zomergroenten.
Op 5 juli 1771 komt de krijgsraad bijeen om te praten over de werkzaamheden van Dulcken in zijn achtertuin. De kolonel brengt ter vergadering: ‘dat L Dulcken de grond toebehorende aan de hoff van de Krijgsraad hadden gepoot met koolplanten’. De advocaat adviseert de koolplanten die: ’op de grond van de krijgsraad gepoot zijn weder uit te rooien zullen‘. ZIE SCAN Daarna zal er weer een lijn tussen de twee bakens getrokken worden. Staan er dan nog koolplanten op de verkeerde plek, dan zullen die er uitgetrokken worden.
Het soevereine Hasselter stadsbestuur.
De magistraat in Hasselt bestaat uit vier burgemeesters en vier raden. Elke maand is er een rechtsdag waarop twee burgemeesters rechtspreken. Ze maken gebruik van een stadsdienaar, een bode, ook wel roedendrager genoemd, om dagvaardingen te bezorgen bij burgers die voor het gerecht moeten verschijnen. Als teken van waardigheid draagt de roedendrager een prachtige ketting.
Ongewild komt Dulcken terecht in een conflict tussen de magistraat van Hasselt en de Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel. De magistraat neemt het Dulcken en Grevensteijn kwalijk dat ze in beroep gaan bij de Staten. Hasselt maakt namelijk aanspraak op een volledige autonome rechtspleging. Zelfstandig kan de magistraat rechtspreken in civiele en criminele zaken. Er bestaat geen recht van appel. Zelfs in kerkelijke zaken heeft de magistraat macht en invloed. Er is altijd een van de burgemeesters ouderling en zelfs de benoeming van ouderlingen en predikanten behoeft de instemming van de magistraat. Zo is Exalto D’Almeras, de secretaris van het stadsbestuur, ook ouderling in de kerk en vaandrig in de krijgsraad.
De magistraat beschermt zijn rechten en verwijt de Staten dan ook dat zij ingegaan zijn op het verzoek van Dulcken om recht te spreken. Hij eist dat ze daarmee stoppen en de rekening voor werkzaamheden naar Dulcken sturen. Daarom duurt het ook zolang voordat er een antwoord aan de Staten gestuurd wordt. Ze erkennen de tussenkomst van de Staten niet.
De ketting van de roedendrager.
Grevensteijn
Abraham Ursinus Grevensteijn speelt een belangrijke rol in het leven van Louis Dulcken. Hij wordt geboren op 12 oktober 1707 in Leeuwarden in een familie van predikanten en medici, en wordt in 1733 een van de burgemeesters van Hasselt. Daarna wordt hij verwalter hoogschout van Hasselt en het Hasselter ambt. Een verwalter hoogschout wordt door de Staten van Overijssel. De magistraat wordt benoemd door de invloedrijkste families binnen Hasselt die elkaar de mooiste baantjes toeschuiven. Ook tussen de leden van de krijgsraad en de magistraat zitten nauwe familiebanden.
Krijgsraad
De krijgsraad in Hasselt is al een oud instituut. Het is een soort plaatselijke garde die zorgt voor de veiligheid. Nachtwakers gaan elke nacht op pad en controleren op ongewenste vreemdelingen, landlopers, en ander gespuis dat de stad ‘s nachts onveilig kan maken. Ook letten ze op open vuur, brandstichting en inbraak. Alle inwoners moeten aan deze burgerwacht meedoen. Om ontheffing te kunnen krijgen van dit werk moet men geld betalen, het zogenaamde trommelgeld. Vooral weduwen betalen dit geld om maar geen wacht te hoeven lopen. Dulcken koopt het wachtlopen ook af. Dat kost elk jaar een gulden en een stuiver.
De leiding van de burgerwacht ligt in handen van een kolonel; verder heb je vaandrigs, sergeanten en andere leidinggevenden, erebaantjes waar vooral de rijken in Hasselt op belust zijn.
Kwaadaardige laster I
In het voorjaar van 1771 wordt Dulcken met een nieuw probleem geconfronteerd. Een lid van het soldatengarnizoen in Hasselt, cornet van Guldener verspreidt kwaadaardige laster. Overal in Hasselt duikt dit op. Ook de magistraat hoort ervan en via burgemeester Heisman wordt op 11 mei advies gevraagd bij advocaat R. Sandberg te Zwolle. Hoe hiermee te handelen? Sandberg wil graag alles op papier hebben, zodat hij een advies kan uitbrengen. Een dag later krijgt hij de informatie van de magistraat. Op 18 mei geeft hij het advies om de commandant van het garnizoen van de zaak op de hoogte te stellen, omdat het verspreiden van deze laster veel beroering geeft in Hasselt. Maar blijkbaar wordt er daarna weinig actie ondernomen.
Dulcken is op dat moment in Groningen om klavecimbels te verkopen.
Op 22 september slaat de vlam in de pan. In de herberg van Jan Mansvelt zit een groot aantal personen en het gesprek komt op Dulcken. Twee personen, Hendrik Tracy de Wilde en officier Hendrik Stuijlen verspreiden de laster waar Guldener mee begonnen is als zijnde waar. Wat eerst in achterkamertjes werd verteld, wordt nu in aanwezigheid van veel personen in het openbaar verkondigd. Een aantal toehoorders is ontzet.
De volgende dag wordt aan Dulcken, die net terug is uit Amsterdam, vertelt wat er is gebeurd. Ook de magistraat is het ter ore gekomen en stuurt stadssecretaris Exalto D’Almaras nog dezelfde dag naar Zwolle om overleg te plegen met advocaat Sandberg. De commandant van het garnizoen wordt eveneens op de hoogte gesteld. Vanwege de ernst van de situatie wil de commandant de stadhouder op de hoogte stellen, omdat het om zijn ondergeschikten gaat. Sandberg vindt dat geen goed idee. Ondertussen heeft de commandant van het garnizoen Guldener bij zich geroepen voor een verhoor om te weten te komen op welke gronden Guldener deze laster verspreidt. Guldener geeft geen opening van zaken.
Op 1 oktober hoort Dulcken dat officier Stuijlen, betrokkene in het conflict, op het punt staat om met de veerboot richting Amsterdam te vertrekken om vandaar naar Oost-Indië te reizen. Hij vraagt de magistraat om Stuijlen direct te arresteren, zodat er een proces tegen hem kan worden aangespannen. De magistraat reageert niet en laat de officier ontsnappen. Waarschijnlijk is de magistraat blij om Hendrik Stuijlen kwijt te zijn. Een jaar eerder had deze ook al voor onrust gezorgd, was smoordronken uit een herberg gehaald en de magistraat had zelfs bij hem huiszoeking gedaan en documenten in beslag genomen. Ook toen waren De Wilde en Guldener erbij betrokken. Door het vertrek van Stuijlen wordt het voor Dulcken wel onmogelijk om een klacht tegen hem in te dienen.
Dulcken doet op 8 oktober via zijn advocaat Van Grevensteijn aangifte tegen De Wilde wegens kwaadaardige laster. De eis is dat de Wilde in het openbaar erkent dat hij verkeerd heeft gehandeld door leugens te verspreiden, waardoor de goede naam en eer van Dulcken is geschaad. Ook wordt er 1000 ducaten als schadeloosstelling geëist. De aangifte wordt vergezeld van een verslag van een getuigenverhoor. Vier getuigen, caféhouder J. Mansvelt, J. Noest, commies G. Bax en J. Bode, bevestigen op 25 september wat drie dagen eerder is gebeurd.
Advocaat Sandberg krijgt deze aangifte in handen en schrijft in een notitie zijn mening hierover. De magistraat moet Guldener verhoren om te proberen te achterhalen wat de aanleiding voor deze lasterpraat is. Ook dat levert niets op. Namens de magistraat overlegt Exalto D’Almaras op verschillende tijdstippen met de advocaat.
De Wilde heeft de advocaten Waterham uit Hasselt en R. Sandberg uit Zwolle in de arm genomen om hem tegen de aanklacht van Dulcken te verdedigen. Dit betekent een dubbelrol voor Sandberg. Hij adviseert de magistraat in deze zaak en is tevens advocaat van de verdachte. De magistraat is hierdoor niet meer onafhankelijk, maar in deze zaak partij geworden.
Op 5 november moet Dulcken op het raadhuis komen, omdat De Wilde een proces tegen hem aanspant. Sandberg komt met het volgende verhaal. In het voorjaar van 1770 komt Dulcken bij De Wilde omdat hij geldproblemen heeft. Hij wil geld lenen, maar De Wilde heeft geen geld. De Wilde geeft hem twee gouden horloges mee die Dulcken bij de Bank van Lening in Zwolle in pand kan geven in ruil voor geld. Dulcken komt met 112 gulden terug uit Zwolle, houdt er zelf 100 van en geeft De Wilde 12 gulden. Hij belooft de horloges snel weer uit Zwolle op te halen, maar dit gebeurt niet. Ten slotte moet De Wilde de horloges zelf terugkopen met zijn eigen geld. Nu twee jaar later eist De Wilde zijn 100 gulden terug, verhoogd met rente en andere kosten.
Gevangengezet
Ondertussen spelen er ook andere zaken. Op 23 november 1771 neemt Abraham Amthuijzen advocaat R. Sandberg in de arm en deze vraagt beslaglegging (panding) op een aantal klavecimbels uit de werkplaats van Dulcken. Het blijkt dat Dulcken nog niets heeft terugbetaald van zijn schuld uit 1767. Hij staat nog steeds 250 gulden in het rood. Op 27 november komt de roedendager bij Dulcken om te zeggen dat hij op 2 december op het raadhuis moet verschijnen om zich te verantwoorden.
Dulcken komt direct in akte. Hij vraagt Grevensteijn en Van Dingstee om pandkering aan te vragen om inbeslagname van zijn klavecimbels te voorkomen. Zij sturen een brief aan de magistraat met de vraag om welke instrumenten het gaat; de instrumenten die klaar staan om afgeleverd te worden bij de koper, de klavecimbels die in aanbouw zijn of de klavecimbels die in reparatie zijn gegeven. Ze kunnen niet zomaar verkocht worden, omdat er eigenaars zijn die op de instrumenten wachten. Op 2 december wordt Tede de Vries als borg voorgedragen. De pandkering wordt voorlopig aanvaard en op 20 december laat Tede de Vries weten dat hij officieel borg voor Dulcken is.
Helaas voor Dulcken, maar Amthuijzen neemt daarmee geen genoegen. Op 3 januari 1772 komt de roededrager opnieuw bij Dulcken aan de deur en verzoekt hem om 7 januari op het raadhuis te verschijnen. Hij krijgt de boodschap mee dat er binnen veertien dagen betaald moet worden met geld, of anders zal na zes weken inbeslagname plaatsvinden.
Ook de advocaten van De Wilde nemen geen genoegen met Dulckens houding en eisen alsnog panding van enkele klavecimbels.
De sfeer tussen Dulcken / Grevensteijn en de magistraat/ Exalto D’Almaras is ondertussen uiterst gespannen. Dulcken uit zijn boosheid bij een van de burgemeesters. Daarvan is de burgemeester niet van gediend. De magistraat laat daarop Dulcken oppakken en in de gevangenis zetten. Dit gebeurt waarschijnlijk direct na 7 januari. Grevensteijn schrijft later aan de Staten: ’want hij wierde sodanig van tijd tot tijd door de Magistraten van Hasselt behandeld, dat hij niet in staat was zijn brood voor zijn vrouw en kinderen te winnen, dewijl men zonder wettige redenen hem maar bij de kop vatte, in een criminele gevangenis liet zetten, en daar verscheidene weken agter een, even als of hij aan een groote misdaad schuldig was, laten verblijven’. Grevensteijn ziet geen enkele juridische reden voor deze maatregel; integendeel het is pure rancune van de magistraat of een van de leden. Waarschijnlijk doelt Grevensteijn op Exalto D’Almaras, de secretaris die steeds in de documenten opduikt en ook het overleg met Sandberg verzorgt. Waarschijnlijk heeft Dulcken in het raadhuis, op de bovenste verdieping in een kleine cel op zolder, gevangen gezeten. Het raam in die cel kijkt uit op de Nieuwstraat, waar vijftig meter verderop zijn huis staat.
Op 11 januari reist Exalto D’Almaras naar Zwolle om met Sandberg over de detentie van Dulcken. Waarschijnlijk adviseert Sandberg hem om Dulcken vrij te laten omdat de magistraat juridisch niet sterk staat. Hoelang hij gevangen gezeten heeft is niet precies vast te stellen. Grevensteijn spreekt over enkele weken detentie.
Wanneer de burgemeester hem midden januari 1772 vrijlaat, krijgt hij een rekening mee met ‘de kosten van detentie waarvan hij niet eens een specificatie mag genieten’, aldus Grevensteijn die daarover zijn gal spuugt bij de gedeputeerden in Zwolle.
Waarschijnlijk heeft Dulcken in maart 1772 zijn schuld van 250 gulden afgelost, hetzij door geld te geven, hetzij dat een van zijn klavecimbels door de magistraat wordt verkocht. Maar het proces loopt door want vervolgens komt Amthuijzen met de eis dat ook de lening voor de turf, het slagtbeest en de werkzaamheden van het ruitenzetten betaald wordt. Op 7 juli schrijft Grevensteijn een verweerschrift waarin hij aangeeft dat de rekening voor de ruiten nieuw is. Er is nooit eerder een rekening aan Dulcken gegeven en ook nooit een aanmaning. En van de betalingen voor turf en het koebeest bestaat geen schriftelijk bewijs. Dus panding is onrechtvaardig. En zo sleept de zaak verder. Ook de zaak over de twee horloges van De Wilde loopt door.
In de loop van 1772 en 1773 ontmoeten de advocaten in beide zaken elkaar haast wekelijks op het raadhuis. Het gaat om het ontbreken van schriftelijke bewijzen waar een handtekening van Dulcken op staat. Wanneer er wel een handtekening staat, moet Dulcken komen om te bevestigen dat het inderdaad zijn handtekening is. Het gaat om kopieën en het ontbreken van kopieën van uitspraken van de rechtbank. Het gaat om het eisen van panding en het geven van pandwering. Een juridisch gevecht dat totaal vastloopt. Daarbij komt nog dat Dulcken vaak afwezig is en zijn advocaten niet willen aangeven waar hij zich ophoudt. In juli 1773 zit De Wilde in geldproblemen en wordt onder curatele gesteld. Zijn broer Frans de Wilde uit Amsterdam (VOC-secretaris) treedt als curator op.
De gevangenis op de zolder van het raadhuis.
Overeenstemming met de krijgsraad
In 6 april 1772 geven de gedeputeerden van de Staten van Overijssel aan dat Dulcken met een bewijs moet komen dat het stukje grond in de achtertuin van hem is. Of hij moet onder ede verklaren dat hij dat bewijs niet heeft en ook niet is kwijtgeraakt. Grevensteijn brengt daartegen in dat ook de krijgsraad met bewijs zou kunnen komen dat het stukje grond hem toebehoort. Cornet Guldener, lid van de krijgsraad, is in 1755 door de heren Van Hecht benoemd als zaakgelastigde die de verkoop van de panden moet regelen. Hij heeft het pand aan de krijgsraad verkocht en is ook verantwoordelijk voor het pand dat Dulcken later heeft gekocht.
Op 7 juli is er weer contact tussen de advocaten van de krijgsraad en de advocaten van Dulcken. Grevensteijn stelt voor om verdere procedures via de Staten en de magistraat vanwege de kosten te stoppen en alleen als advocaten verder te praten.
Ieder stemt daarmee in en men komt tot de afspraak om de kosten te delen. Op 24 november verschijnt Dulcken op de vergadering van de krijgsraad. ‘Verzoekende dat het hangende dispuut tussen hem ter éénen en de edele Manhaftige Krijgsraad ter andere zijde mocht uijt de weg geruimt, presenterende boven de kosten van zijn kant tot goedmaking van de kosten van de zijde van de Krijgsraad te betalen een somma van honderd tweeëndertig gulden.’ De schutting mag blijven staan zoals de krijgsraad deze heeft neergezet. Op 18 december vraagt Dulcken om veertien dagen uitstel van betaling, maar de krijgsraad is het daar niet mee eens en wil betaling binnen 24 uur.
Op oudejaarsdag 1772 brengt Dulcken zijn 132 gulden bij de magistraat waarop de roededrager met dit geld naar kolonel Bode van de krijgsraad gaat en het hem wil overhandigen. Deze wil het geld niet aanpakken en de roedendrager neemt het weer mee naar Exalto D’Almeras, die het nog jarenlang in zijn bezit houdt. Voor de krijgsraad is het dan nog niet afgelopen. In november 1773 dient advocaat Waterham nog een rekening in van 240, — die de krijgsraad moet betalen. De krijgsraad zoekt daar borgen voor en begint in januari 1774 met het aflossen van deze schuld.
Kwaadaardige laster II
Ondertussen gaat het proces vanwege kwaadaardige laster tegen De Wilde door. Dulcken vraagt om een kopie van de ondervraging van Guldener door de commandant van het garnizoen, maar krijgt die niet. Telkens worden er nota’s heen en weer gestuurd, zonder dat men verder komt. In december 1772 komt advocaat Sandberg met een verweerschrift waarin hij aangeeft dat Dulcken beter kan stoppen met zijn actie omdat het toch niets oplevert. Hij waarschuwt voor de hoge proceskosten. Wel is bij zijn verhaal eindelijk een verslag van de ondervraging van Guldener gevoegd. Maar Guldener, lid van het garnizoen en van de krijgsraad, wordt uit de wind gehouden. De magistraat stelt vast dat er maar tegen één persoon een klacht is ingediend, nl. tegen De Wilde, en dat daar geen ander persoon ingeschoven kan worden.
Op 8 juni 1773 komt Sandberg met zijn laatste verweerschrift. Een lang verhaal met veel Latijnse wetsteksten. Hij komt tot de conclusie dat De Wilde misschien wel moreel verkeerd heeft gehandeld, maar dat hij juridisch niets verkeerd gedaan heeft. Wanneer je namelijk zegt dat iets waar is, tenzij degene waarvan je het hebt gehoord een leugenaar is, dan is deze uitspaak op zichzelf waar. De Wilde kan dus niet vervolgd worden voor wat hij heeft gezegd; de klacht is niet ontvankelijk. Sandberg concludeert dat Dulcken de proceskosten moet betalen en dat hij zelfs aangeklaagd kan worden, omdat hij De Wilde een leugenaar heeft genoemd.
Dulcken en zijn advocaat Grevensteijn gaan daartegen in beroep. In november 1773 eisen ze een kopie van alle stukken die op de zaak betrekking hebben en dat twee onafhankelijke advocaten op deze zaak gezet worden.
Daarna wordt het stil, of er ontbreken documenten. Pas in 1776 wordt er in documenten weer over de zaak gesproken, maar daarover later. Al die tijd zit Dulcken in de onzekerheid over wat er met zijn klacht zal gebeuren.
Gereformeerd / Hervormde Kerk te Hasselt
Kerkelijke attestatie
Dulcken en zijn vrouw gaan naar de Hervormde Kerk midden in de stad. Ze laten daar hun kinderen dopen en gaan er 's zondags ter kerke. Maar zij zijn door omstandigheden nooit lid geworden en mogen dus ook niet aan het heilig avondmaal deelnemen.
Op 28 maart 1771, dus nog voor de hele kwestie-De Wilde, vraagt Dulcken mondeling of hij lid van de gemeente mag worden. Hij brengt zijn attestatie mee die hij tien jaar geleden dus niet heeft ingeleverd. De vraag wordt op de kerkenraadsvergadering behandeld, die het verzoek in beraad houdt.
Op 27 september 1771 stuurt hij een brief naar de kerkenraad. Waarschijnlijk heeft hij bezoek van kerkenraadsleden gehad met de vraag om meer informatie. Hij legt uit dat hij in 1756 van Amsterdam naar Kleef wilde verhuizen en dat hij toen een attestatie heeft ontvangen van de kerkenraad van Amsterdam. Zijn plan ging door onvoorziene omstandigheden niet door. De reden is waarschijnlijk dat hij toen zijn vrouw Catharina Koning leert kennen en een jaar later met haar trouwt. Hij heeft in Amsterdam een bedrijf opgebouwd en bij de verhuizing naar Hasselt heeft hij verzuimd zijn attestatie in te leveren. In enkele gesprekken met predikant en ouderlingen heeft hij dat ook aangegeven. Nu wil hij graag lid worden ‘zoals ook D’ Heer Koning en anderen lid zijn geworden’. Wie hij bedoelt met meneer Koning is niet duidelijk. Mogelijk is dat een broer van zijn vrouw.
De kerkenraad bespreekt de brief, maar kan het verzoek ook nu nog niet inwilligen. Men vindt de 15 jaar geleden afgegeven attestatie voor Kleef te oud. Een andere reden is ‘een blamerend gerucht nopens zijn eerwaarde door de magistraat ingebracht en met getuigenis gestaafd’. Dit slaat waarschijnlijk op de kwaadaardige laster die in die week door De Wilde is verspreid. Een van de kerkenraadsleden is tevens een van de vier burgemeesters en weet uit de eerste hand wat er speelt. Men wil eerst meer informatie van de magistraat voor men een beslissing neemt. Dulcken vraagt daarop zijn oude attestatie terug.
Op 20 december 1771 vermelden de notulen van de kerkenraad dat het verzoek van Dulcken om lid te mogen worden niet wordt behandeld, tenzij Dulcken met een nieuw verzoek komt. En dat ligt er nog niet. De notulen van 17 april 1772 bevatten dezelfde zinsnede. Het verzoek van Dulcken is nog niet binnen, dus de kerkenraad doet niets
Pas op 2 oktober 1772 ligt er een nieuw verzoek van Dulcken: ‘een nederige bede’, zoals hij het zelf noemt. Hij schrijft daarin dat hij beseft dat zijn attestatie te oud was. Daarom doet hij opnieuw het verzoek, maar hij weet helaas niet waarom de kerkenraad zijn vorige verzoek niet heeft ingewilligd. Hij belooft zich aan de kerkenraad te onderwerpen als er een schikking getroffen kan worden.
De kerkenraad gaat erin mee. Ze besluiten dat Dulcken op de volgende kerkenraadvergadering mag komen om enige vragen te beantwoorden. Voorwaarde is wel dat er ondertussen geen slechte berichten over hem binnenkomen. De kerkenraadsleden wordt verzocht om de komende tijd op Dulckens handel en wandel acht te geven.
Op de volgende kerkenraadsvergadering van 11 november 1772 is er onduidelijkheid over de te volgen weg. Het enige agendapunt is: hoe om te gaan met het verzoek van Dulcken. Men beslist om het besluit van 2 oktober 1772 in een resolutie vast te leggen.
Op 21 december 1772 is er weer een kerkeraadsvergadering. Dulcken wordt door de koster uitgenodigd om bij een gedeelte daarvan aanwezig te zijn. Maar voordat Dulcken binnengeroepen wordt ontstaat er grote onenigheid in de kerkenraad. Vijf leden willen dat bij behandeling van de zaak-Dulcken moet worden uitgegaan van het kerkenraadsbesluit van 27 september 1771 d.w.z. de kerkenraad moet eerst van de magistraat te weten komen wat voor een persoon Dulcken is.
Vier leden (plus een afwezig lid) willen uitgaan van het besluit van 2 oktober 1772 d.w.z. Dulcken wordt uitgenodigd voor gesprek en als er geen vreemde dingen tussendoor gebeurd zijn, wordt hij als lid aangenomen. Conclusie: er is niets naar voren gebracht waaruit blijkt dat er vreemde dingen zijn gebeurd. Dus we kunnen hem uitnodigen.
De dominee en de preses vragen om een kopie van het besluit (1771) dat eerst op een mededeling van de magistraat moet worden gewacht. De zaak zit muurvast. Tenslotte wordt Dulcken binnengelaten en krijgt te horen dat het besluit van 27 september 1771 blijft staan. De magistraat moet eerst duidelijkheid geven. Hij protesteert ertegen en zegt dat zijn protest moet worden opgeschreven. De preses vraagt of hij verder nog iets naar voren wil brengen. Het antwoord is kortweg ‘nee’.
Hij verlaat de vergadering, maar hij bezint zich, vraagt via de koster of hij weer mag binnenkomen. Hij vraagt om een kopie van het besluit. De koster neemt hem weer mee naar buiten de vergaderruimte. ‘Ik zal se hebben Heeren’, horen de kerkenraadsleden hem nog een aantal keren roepen, waarop ze besluiten dat hij daar inderdaad recht op heeft, en geven de koster opdracht om hem een kopie te bezorgen. Dat is zijn laatste gesprek met de kerkenraad. Uit de ledenlijst blijkt dat Dulcken nooit lid van de gemeente is geworden. Een twee jaar lange strijd voor niets gevoerd, dankzij de invloed van de magistraat op het kerkbestuur.
De schipperskwestie
Tussen de stapel brieven die de magistraat in 1772 krijgt, zit ook een merkwaardige brief uit Zwolle gedateerd op 16 juni 1772. De brief is door de gedeputeerden van de Staten van Overijssel geschreven tegen de volgende achtergrond. Hasselt is een armoedig stadje en de magistraat doet verwoede pogingen om geld binnen te krijgen. In 1771 heft de magistraat besloten dat alle vissersboten die vanaf de Zuiderzee en Schokland, naar Zwolle varen om daar hun vangst op de vismarkt te verkopen, eerst in Hasselt moeten aanleggen. Ze moeten hun lading lossen op de kaai bij de visafslag en daarvoor marktgeld betalen. Een mooie inkomstenbron voor de stad.
Gezicht op Hasselt vanaf de andere kant van het Zwarte Water.
In de documenten wordt beschreven hoe vier man van de stadswacht een schip overrompelen en met geweld de schipper dwingen om aan te leggen. Ook andere schepen worden tegengehouden en gedwongen aan te meren. De schippers, en ook de stad Zwolle, zijn woedend. Hasselt beroept zich op eeuwenoude rechten en weigert te stoppen.
De brief van 16 juni geeft een beeld op welke manier Dulcken bij dit conflict betrokken raakt. Hij heeft net voor 25 januari, de Pauli keuze, een handtekeningenactie gehouden onder schippers en andere burgers van Hasselt. Op deze dag worden de nieuwe leden van de magistraat gekozen. Dulcken moet zijn handtekeningenactie dus begonnen zijn direct nadat hij uit de gevangenis ontslagen is.
Voelt Dulcken zich verbonden met het lot van de schippers omdat hij vaak van hun diensten gebruikmaakt om de klavecimbels naar elders te vervoeren? Hij kent in ieder geval velen van hen. De schippers schrijven een protestbrief aan de stadhouder prins Willem de Vijfde, en Dulcken, of een van zijn vrienden, gaat rond om handtekeningen te verzamelen.
Dulcken neemt deze mee om ze aan de prins te overhandigen. Dat is een gevaarlijke onderneming, want de magistraat kan dit zien als een vijandige actie. De prins neemt kennis van de brief en reageert erop. In deze reactie staat ook dat de handtekeningen onder de brief verloren zijn gegaan omdat dat deel verbrand is.
In de brief van 16 juni 1772 wordt Dulcken hiervoor verantwoordelijk gehouden. Heeft Dulcken onderweg naar de prins in Amsterdam zich onveilig gevoeld? De magistraat zou maar al te graag weten wie de ondertekenaars zijn. Het advies aan de magistraat is om Dulcken op te pakken en hem te dwingen de waarheid te zeggen.
Dulcken moet maar aangeven, ‘waar, wanneer, en in wiens presentie en waarom dat verbranden heeft in het werk gesteld’. En hij moet met een eed bevestiging dat hij de waarheid spreekt. Aan de hand van wat Dulcken te verklaren heeft, zullen de gedeputeerden vervolgens adviseren wat er verder met hem gebeuren moet.
Er zijn geen andere documenten over dit voorval te vinden; het is niet bekend hoe dit is afgelopen. Het conflict over de schippers leidt tot grote onenigheid tussen Zwolle en Hasselt, waarbij ook de Staten van Overijssel betrokken worden. Er wordt wel een jaar lang gebakkeleid, waarbij de magistraat van Hasselt tenslotte het onderspit moet delven.
In augustus 1772 wordt het negende kind in het gezin Dulcken geboren. Catharina wordt op 19 augustus in de Gereformeerde Kerk gedoopt.
Terug naar Antwerpen 1773 -1776
De pianoforte
Johannes Lodewijk Dulcken heeft zich tot nu toe vooral beziggehouden met het fabriceren van klavecimbels, het repareren van deze instrumenten en het repareren van orgels. Maar de markt voor klavecimbels raakt in de jaren 70 en 80 verzadigd. Op diverse plaatsen in Europa komen instrumenten op de markt die veel lijken op de klavecimbel, maar die op een andere manier bespeeld worden. Het betreft een nieuwe uitvinding en de instrumenten worden pianoforte genoemd. Bij een klavecimbel ontstaat de klank wanneer er met een plectrum langs een snaar gestreken wordt, bij de pianoforte slaat een hamertje op de snaar. Terwijl de klavecimbel alleen hard en zacht klinkt door registratie wisseling, is dat bij de pianoforte makkelijker, omdat men de toets hard en zacht kan aanslaan. Letterlijk vertaald betekent pianoforte: zacht-hard. Dit vraagt om een totaal ander mechaniek.
Dulcken gaat zich vanaf 1774 ook toeleggen op de bouw van pianoforte. In plaats van honderden dokjes, moet Dulcken nu hamertjes maken. De kop van de hamer bedekt hij met leer. Het soort leer en hoe strak dat gespannen is, bepaalt de sfeer van de klank. Waarschijnlijk is Dulcken ook in Hasselt begonnen met het experimenten met pianoforte instrumenten. Hij gebruikt daarvoor de klankkast en de snaren van de klavecimbel. Maar hij maakt gebruik van een nieuw mechaniek. Overal in Europa is men bezig met experimenteren om instrumenten met de mooiste klanken te kunnen maken. Ieder doet dat op zijn eigen manier.
De eerste die een soort pianoforte bouwt is Bartelomeo Cristofori in Italië rond 1700. Andere landen eisen de eer op voor hun eigen inwoners: Duitsland heeft lange tijd de uitvinding van de pianoforte opgeëist voor Christoph Gottlieb Schröter, Frankrijk voor Jean Marius en Engeland voor Father Wood. Zo is Johannes Lodewijk Dulcken de eerste die in Nederland zijn pianoforte op de markt brengt.
Antwerpen
Dulcken gaat in 1773 naar Antwerpen, de stad waar zijn vader zoveel wereldberoemde klavecimbels bouwde. Zijn woonadres blijft Hasselt waar zijn vrouw en kinderen blijven wonen, maar zijn werkadres is Antwerpen. Hij heeft daar waarschijnlijk twee redenen voor. In de eerste plaats is hij in Hasselt zijn leven niet zeker. Hij heeft nu dan wel het probleem met de krijgsraad en met Van Amthuijzen zo goed als mogelijk opgelost, maar het handelen van de magistraat is zo onberekenbaar dat hij zomaar weer opgepakt kan worden. Grevensteijn verwijt de magistraat dan ook dat Dulcken weggepest is, waardoor hij nu lange tijd van zijn vrouw en kinderen gescheiden is. De tweede reden is dat hij in Antwerpen betere kansen ziet om zijn nieuwe vinding op de markt te brengen.
Zijn vertrek naar Antwerpen heeft grote gevolgen voor de drie knechten die in Hasselt zijn klavecimbels bouwen. In de akten worden drie knechten met name genoemd: Johan Gerlach Lauch, J.L. Reusch, beiden oorspronkelijk afkomstig uit Duitsland, en Jacob Snel. Ze zijn niet alleen ineens werkloos, maar Dulcken heeft hen ook het loon over 1772 en 1773 niet uitbetaald. Johan Gerlach eist nog 443 gulden, J.L. Reusch 77 gulden en 3 stuivers en Jacob 92 gulden. Op 16 april 1773 vragen ze panding op de niet afgemaakte klavecimbels. Een week later komen ze daarop terug. Ze eisen nu panding op het woonhuis aan de Nieuwstraat en op de werkplaats in de Hofstraat, omdat ze beseffen dat de klavecimbels te weinig zullen opbrengen. Waarschijnlijk heeft Dulcken het achterstallige loon direct uitbetaald, want de panding wordt niet doorgezet. Het woongedeelte van de werkplaats in de Hofstraat heeft hij ondertussen verhuurd aan de weduwe Wilhelmina van Reen. Haar moeder woont naast haar en is getrouwd met Klaas Admiraal, de schilder.
Dulcken neemt zijn intrek in het logement de Arent aan de Vrijdagsmarkt. In de Gazette van Antwerpen van 10 september 1773 staat een advertentie waarin hij zijn werk aanprijst. ‘Jean Louis Dulcken, (oudste zoon van den overledene Daniël Dulcken), meester orgel en klavecimbelmaker tegenwoordig te Antwerpen, met intentie om aldaer mettertijd daar te komen woonen, presenter zijn dienst om te maeken ofte repareren orgels oft clavecimbels. Hij is gelogeerd in den Arent bij de Vrijdagsmerkt, alwaer 8 volgende dagen te zien is een nieuw stuk van sijn werk sijnde een Clavecimbel met dubbele klavieren’.
En in de Gazette van Gent op 6 juli 1775:
‘Sieur Louis DULCKEN van Antwerpen, oudsten Zoon van Daniël, adverteert, om zyne Konste bekend te maeken, dat by alhier heeft doen brengen twee Clavecin-Bellen, te weten een Steirt-Stuk en een Forte piano van zyn werk, zynde eene nieuwe Uytvindinge, dewyl men ongemerkt en zonder in commoditeyt den thoon van de zelve kan diminueëren en casseeren, welke Stukken te koop en eenige dagen te zien zyn in de Herberge den Duydsch by S. Jacobs Kerke binnen deze Stad, alwaer de Liefhebbers hun konnen laeten vinden, om dezelve te examineeren. Nota. Deze Uytvindinge van diminuëeren en casseeren kan aen alle Stukken gebragt worden’.
Ook in deze advertentie profileert Dulcken zich als zoon van de beroemde Daniël. Hij biedt nu ook een fortepiano aan door hem zelf gemaakt. Men kan op deze pianoforte ‘diminueëren en casseeren’ dat wil zeggen de sterkte van de toon zachter en zachter, maar ook harder laten worden.
In Antwerpen dient hij bij het stadsbestuur een verzoek in om in het bezit gesteld te worden van dezelfde rechten als zijn vader had, namelijk het zonder problemen en kosten kunnen exporteren van zijn klavecimbels. Het stadsbestuur gaat daar niet in mee. Het vindt dat hij al te lang weg is uit Antwerpen, én hij is geen lid van het St. Lucasgilde. Het gilde voor kunstenaars staat niet open voor handwerkslieden. Hij heeft dus niet dezelfde rechten als een kunstenaar.
De kerkelijke attestatie
Dulcken probeert aansluiting te zoeken bij de kerk van zijn ouders. Zij waren lid van de kleine Gereformeerde Kerk: de Olijfberg waar Johannes Diepelius voorganger is. Dulcken was 20 jaar toen hij Antwerpen verliet en heeft in zijn jeugd de dominee van nabij meegemaakt. Zijn vader was ouderling en de dominee zal vast vaak bij hen thuis zijn geweest. Ook zondagse bijeenkomsten waren regelmatig bij gemeenteleden thuis.
Er is een brief van 26 oktober 1774 bewaard gebleven van ds. Diepelius aan de magistraat van Hasselt. Uit die brief wordt duidelijk dat Dulcken niet zonder meer kan worden toegelaten. De dominee hint in zijn brief op een voorval dat 20 jaar geleden plaats vond; de reden voor Dulcken vertrek uit Antwerpen. Dulcken kan ook alleen maar een attestatie uit Amsterdam overhandigen die haast 20 jaar oud is.
De dominee heeft van een knecht van Dulcken verhalen te horen gekregen over wat er in Hasselt is voorgevallen. Dulcken reageert woedend. In Hasselt is hij afgewezen en nu wijst de dominee hem af op grond van roddels. Ds. Diepelius gaat te rade bij de aanwezige mede-ambtsdragers op de synode van Breda. Hij krijgt het advies om in Amsterdam en Hasselt bij het gemeentebestuur om een attestatie voor Dulcken te vragen. In Amsterdam kent de predikant burgemeester Daniël de Dieu. Deze kan weinig over Dulcken vertellen behalve dat er iets geweest is met de armenkas. Reden waarom Dulcken niet meer bij hem thuis mocht komen. Dus wendt de dominee zich nu tot de magistraat van Hasselt met de vraag: ‘zijn alle roddels die hij over Dulcken gehoord heeft waar’? Dit te ‘vraegen, is geenszins haat, ofte wederwraak’, waaruit blijkt dat hij Dulcken weinig kans geeft.
We zouden graag het antwoord van de magistraat willen lezen, maar dat is helaas niet teruggevonden. Duidelijk is wel dat Dulcken en zijn gezin nooit lid van de Gereformeerde Kerk op de Olijfberg geworden zijn.
Waarschijnlijk heeft Dulcken in Antwerpen een werkplaats ingericht waar hij zich toelegt op het maken van de pianoforte. Hij verkoopt deze instrumenten in Antwerpen, Gent en ook in Leuven. Ondertussen gaat hij regelmatig terug naar Hasselt waar zijn gezin woont.
Henk Poelarends ©2024
In samenwerking met Hans Meijer