Koper
Mr. Adriaen Jorisz Smoutius
Omschrijving: Huis en erf, in park A
Locatie in bron: Herengracht
Locatie: Herengracht
De Sonneblom
Jan van Hoorn bouwde op nummer 14 het huis de Sonneblom [Zonnebloem]. Onder die naam staat het huis ook vermeld in de transportakte van 11 november 1616, die werd opgesteld bij de verkoop aan koopman Pieter Dablijn. (1) De snelle verkoop duidt erop dat Van Hoorn de kavel had verworven om die na bebouwing snel met winst te verkopen. Het huis had een gemeenschappelijke muur met het buurpand Herengracht 12, dat de Beer heette, naar de bouwheer, Lenaert de Beer uit ’s-Hertogenbosch. Het toenmalige huis had een diepte van 71 voet ofwel ongeveer 20 meter, ongeveer even diep als het aangrenzende perceel aan de zuidzijde, dat op 7 april 1615 in bezit kwam van Reijnier Corneliszoon, die er de huizen Herengracht 16 en 18 op bouwde. (2) Nummer 16 verkocht hij in juni 1616 aan Jan Willemszoon Duijs. (3) In april 1615 kocht de zoutmeter Lenert Harmenszoon het perceel van nummer 20. (4) Die bebouwde het en verkocht het in mei 1617 door aan mr. Adriaen Joriszoon Smoutius. (5)
Green slives - ds Adriaen Smout
VIDEO
Ds Adriaen Smoutius - Griens Slives
De schrijver van het luitboek was Adriaen Smout (1578/79-1646). Smout studeerde rond 1600 in Leiden, en is toen hoogstwaarschijnlijk begonnen met het opschrijven van en rubriceren van luitmuziek. Dat deden wel meer studenten in Europa, maar de meesten hielden er na hun studietijd weer mee op. Smout, die zelf luit speelde, is er zijn hele leven mee doorgegaan, ook toen hij een doorgewinterde contra remonstrantse dominee was geworden, die met zijn geloofsijver – op ketterij en godslastering moest de doodstraf staan - venijnige hekeldichten van Vondel over zich heeft afgeroepen. Uiteindelijk heeft het Amsterdamse stadsbestuur hem op de trekschuit gezet en verbannen
Door Vondel gehekeld in Een Otter in 't Bolwerck:
Mocht Smout nou op de preecstoel staen,
Hoe sou haer dan de Hagel slaen,
Jan-rap, in stee van Monckelbaen,
Sou plongdren d’Acadeemy.
Smout dichtte liederen, aan het Hooglied ontleend, die hij aan Tesselschade aanbood.
Ook stelde hij Psalmen ‘na de reghelen der Musyck op rijm
Adriaan Joriszoon Smout, (1580-1646), was een Nederlands predikant die een grote rol speelde in het godsdienstig conflict dat de protestanten verdeelde in de eerste decennia van de 17e eeuw.
Smout studeerde theologie in Leiden tussen 1595 en 1600, waarna hij terugkeerde naar Rotterdam. Van 1604 tot 1606 was hij predikant in Rhoon, daarna lijkt hij hulppredikant te zijn geweest van de orthodoxe dominee Cornelius Geselius. In 1609 werd hij predikant te Delfshaven. Na de mislukking in 1613 van de "Schriftuurlijke conferentie" tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten in Delft mengde Smout zich in de strijd met een pamflet. Op de vraag of vijf ter conferentie besproken punten de zaligheid, en dus de kern van het geloof, raakten, antwoordde hij met een "Schriftuerlic Ja". Van de Staten van Holland eiste hij een meer strikte handhaving van de religie door het opleggen van de doodstraf voor Godslastering en ketterij. Hierop werd Smout door de Staten van Holland verbannen naar 's Gravenzande.
In 1618 werd door het ingrijpen van prins Maurits de strijd beslist in het voordeel van de Contra's. De verbanning van Smout werd opgeheven, en in september 1620 kreeg hij beroep in Amsterdam, waar de Contra-Remonstranten de boventoon voerden. Met zijn collega's Trigland en Cloppenborch oefende hij grote invloed uit op de vroedschap. Die invloed leidde in 1622 tot de sluiting van de Nederduitse Academie van Samuel Coster, waarmee de dominees vooral de doopsgezinde dichter Joost van den Vondel in het geweer brachten. Menig hekeldicht wijdde deze aan het drietal, waarbij Smout werd aangeduid als "haantje dickkop vande Mase". Voorlopig kraaide dat haantje victorie, en vooral 's zondags op de kansel als hij zijn gehoor aanmoedigde tot geloofsijver en strijd tegen alles dat buiten het bereik van de gereformeerde kerk viel. Keer op keer eiste hij van de politiek een handhaving van het verbod op samenkomst van Remonstranten.
Op 13 en 14 april 1626 werd de woning van een Arminiaan volkomen verwoest door een menigte die daartoe was opgehitst door ds. Smout. Deze prees de daders de zondag daarop vanaf de kansel als "Instrumenten die God gebruyckt en aandrijft tot dit gants noodige werck, de verstrooringh der ketterije".
In 1627 kreeg Amsterdam een meer liberaal stadsbestuur, waarna er spanningen ontstonden over het handhaven van de "ware religie". Smout preekte tegen de burgemeesters en ging zover te zeggen, "dat men zulke slappe overheden met een schip nae de Volewijk (galgenveld) behoorde te vaeren, om ze door een hennepe venster te leeren starrekijken".Sinds dat bekend was geworden, woonden elke zondag een paar leden van de Vroedschap de dienst van Smout bij. Ter verantwoording geroepen en geconfronteerd met zijn eigen woorden zei hij: ‘Mijne Heeren, valt God alsnoch te voet ende bidt Hem om vergiffenis, desisteert ook [= ziet ook af] van uwe begonnen proceduren, want anders doende, sult gij u en uwe kinderen om hals brengen.Ten slotte werd hij op 7 januari 1630 de stad uitgezet.
Smout had een enorme bibliotheek, en verdiepte zich in zijn studentenjaren ook in de wereldlijke muziek van zijn tijd en daarvoor. Hij geldt als de samensteller van het "Luitboek van Thysius", een liedbundel die door Joannes Thysius na de dood van Smout in 1746 werd aangekocht uit de veiling van diens boekerij.
Voorlooper, Over Adriani Smoutii schriftuerlyck jae, dienende tot openinge ende recht verstandt van synen Toe-eyghen-Brief aen de E.M. Heeren Staten, aengaende de questie: Of de vyf verschillighe poincten de salicheyt raecken of niet. Ghestelt door eenen Lief-hebber der waerheyt, tot dienste van alle ghetrouwe ondersaten ende vreed-lievende menschen hier te lande.
Ds. Adriaen Smout riep op Tweede Paasdag 1626 op tot geweld bij een huis aan de Oudeschans waar remonstranten hun diensten hielden.
Green slives - ds Adriaen Smout
The enormous ‘Thysius Lutebook’, copied by Adriaen Smout at Leiden, exemplifies cross-Channel exchanges, with nearly a third of its some 626 pieces being of English origin (19 for lute ensemble). Compiled by Adriaen Smout from Rotterdam between the years 1595-1646, the book is a complete international repertoire comprised of Italian dances such as passamezzi and galliardas, fancies, intabulations of madrigals, chansons and motets, psalms and English, French and Dutch ballads and dances. It includes lute music by John Dowland, John Johnson, Thomas Morley, Thomas Robinson, Robin Jones and others, arrangements of chansons by Thomas Crecquillon, Pierre Sandrin, Clemens non Papa, Claudin de Sermisy and Orlando di Lasso, madrigals by Palestrina, Ferretti and Noë Faignient, motets by Peter Phillips, Pietro Lappi, Arcangelo Bussoni, Giulio Belli and others, psalm settings by Jan Pietersz Sweelinck, Claudin le Jeune and Claude Goudimel, and many anonymous settings of ballads and dances. Smout also showed great interest in popular culture and included many peasant ditties and light-hearted song tunes.
All music has been notated in seven-line French lute tablature.
Original and only edition of an anonymous pamphlet on religious matters as advocated by the Remonstrants, published in answer to a strictly orthodox pamphlet by the ultra-orthodox minister Adraan Smout (Rotterdam ca. 1580-1646). Smout had published a pamphlet in 1613: Schriftverlic Ja over de vraghe, of leer-pointen ... het fondament der salicheyt raken ofte niet. Teghen het onschriftmatich neen ende zegghen van zommighe dat d'opinien van beide partijen ... bestaen kunnen (Schiedam, 1613; Knuttel 2072). He had dedicated his pamphlet to the - at that time Remonstrant inclined - States of Holland, to which he inter alia maintained that they should punish heresy, blasphemy etc. with the death penalty. The States, as the magistrate of Rotterdam (which had forbidden the publication of the pamphlet), were not amused and Smout was banished to 's-Gravezande.
Smout had written his incited text after the so-called 'Scriptural Conference', held at Delft in 1613 at the instigation of Count Willem Lodewijk of Orange. Participants had been the Remonstrants Uitenbogaert, Grevinchoven, and van der Borre at one side, and the orthodox, Contra-Remonstrants Bogardus, Becius, and Festus Hommius at the other. Five examples of difference in opinion were discussed and the answers to these differences ('yes' or 'no') touched the fundaments of the reformed religion. The conference did not solve the questions, and the conflict between the two groups only was sharpened.
The present pamphlet, in mild but firm language, pleads for tolerance and peace within the Dutch Church, i.c for a Remonstrant 'no' in stead of Smout's 'yes'.
Smout was called to Amsterdam in 1620 and was minister there till in 1630 he was removed by the Amsterdam magistrate to the pleasure of Vondel who has mocked Smout many times.
SMOUT (Adriaan Jorissen, of Georgii), of Smoutius, geb. te Rotterdam omstr. 1580, overl. aldaar in 1646. Er was te Rotterdam een ‘Smout’ secretaris van de stad; zijn moeder is hier overleden. Hij studeerde te Leiden en werd er in 1602 meester in de vrije kunsten. Voor onderwijzer was hij ongeschikt. Van 1604 tot 06 was hij predikant te Roon c.a. Om onbekende redenen verliet hij zijn eerste gemeente. Misschien om als hulpprediker te Rotterdam Cornelis Geselius (zie dl. VIII, kol. 598 v.) in diens arbeid bij te staan; deze was aldaar predikant van April 1606 tot 24 Oct. 1611, toen hij afgezet werd. Toen Bernardus Dwinglo (zie dl. I, kol. 781 v. en de Bie en Loosjes, a.w., II, 666-675) in 1608 predikant te Berkel werd en in 1610 de Remonstrantie onderteekende, schreef Smout, intusschen in 1609 predikant te Delfshaven geworden, zijn Schriftuurlic ‘Ja’ over de vraghe of de leerpoincten die ten huijdighen daghe in gheschil ghetrocken worden het fundament der salicheijt raken ofte niet; teghen het onschriftuerlic ‘Neen’ segghen van zommighe dat d'opinien van beijde partijen bestaan kunnen.... (Schiedam 1613). In dit geschrift, ook door Voetius bestudeerd, richtte hij zich tegen de Staten van Holland, die toen nog remonstrantschgezind waren, en zeide o.a. dat zij ketterj, godslastering enz. moesten straffen met den dood. De staten ontboden hem in Juli 1613 en zonden hem naar 's Gravenzande, welke plaats hij niet zonder hun toestemming mocht verlaten. Toch preekte hij van hieruit meermalen te Amsterdam. De titel van het geschrift van Dwinglo tegen Smout is: Christalijnen bril, tot versterckinge van 't schemerende ghesicht der eenvoudighen...., waerdoor sij claerlick aanschouwen moghen het weder-schriftelijcke en landt-verderfelijcke ghevoelen Adriani Smoutii.... (z. pl. 1613), waarin hij Smout aanduidt als een ‘afgod-eerder, atheïst, libertijn, verbondtbreecker, valsch profeet, ketter, ja ergher dan alle de oude en befaemde ketters die oijt gheweest zijn, als den gantschen godtsdienst wechnemende oft tot haerder wech-neminghe den wech baenende’. Smout viel ook Dwinglo e.a., bijv. Coornhert, Arminius, Vorstius, Lansbergen aan op denzelfden ruwen toon.
In 1617 viel Smout Nicolaas Grevinchoven (zie dl. II, kol. 506 v.; de Bie en Loosjes, a.w., II, 338-342) aan met zijn: Nicolaus Grevinchovius heautontimorumenos, hoc est rhapsodius suis coloribus schematismis figuris, litteris et verborum phrasium ampullis (quibus senatum civitatis Roterodamensis ante suam cum Amesio (zie: dl. VI, kol. 36-38) dissertationem anni 1615 nundinis vernalibus editam in christianam ecclesiam concitare, sibi vero ipsi conciliare omnino satagit) parodice sed serio atque reapse nonnihil delineatus, de se supplicium dans (Amst. 1617). Grevinchoven antwoordde met zijn: Apologia publica et privata.... (Rott. 1617). ‘Geen wonder, dat de ernstige en waardige man.... in 1617 besloot zijn ambt neer te leggen. De vroedschap zoowel als de gereformeerde gemeente verzette zich echter daartegen’. In 1618 is hij afgezet. Smout is in 1620 te Amsterdam beroepen; op 11 Jan. 1621 werd hij na de goedkeuring van zijn papieren lid van de classis Amsterdam.
Intusschen had de nationale synode te Dordrecht de Remonstranten uit de kerk, ja uit het land gebannen. Maar Smout zou nooit rusten totdat het gezag van de kerk boven dat van den staat zou gelden. Zijn wenschen echter werden in dit opzicht allerminst vervuld. Integendeel: de regeering te Amsterdam trad steeds minder scherp tegen de Remonstranten op. Smout werd al stouter daartegen in. Dat begon van den kansel reeds in 1622. Hij werd steeds heftiger, nadat Frederik Hendrik anders optrad dan prins Maurits (overl. 23 April 1625). De Remonstrantsche gemeente te Rotterdam bewaart fragmenten van preeken van Smout, gehouden 5 en 18 Juni 1626, 27 Jan. 1627 en 1 Aug. 1629, ook 16 folio-bladzijden van tusschen 1626 tot 29. G.J. Vos (t.a.p., zie beneden) verhaalt uitvoerig uit de eerste bronnen op zijne wijze vele bijzonderheden van de twisten te Amsterdam in die jaren. Eindelijk is Smout 7 Jan. 1630 (de Sententie is gedrukt) des morgens vroeg met zonsopgang in een trekschuit de stad uitgezet, ‘tot groot vermaak van Vondel e.a. maar tot zeer diepe droefheid des kerkeraads, die aan burgemeesteren met algemeene stemmen deed verklaren, dat daardoor de kerk geweld was aangedaan, verzoekende de proceduren in te trekken’ (Vos). Maar wat men ook van de zijde der kerk aanwendde, Smout werd niet hersteld, en hem ook het achterstallige tractement niet uitgekeerd. Hij bleef bij de kerk in groote eer, maar de overheden toonden zelfs zijne weduwe hoegenaamd geen barmhartigheid, zoodat de kerk zou zien wat voor haarte doen ware... Smout was later overal elders beroepbaar verklaard doch hij bleef buiten het ambt’ (Vos).
Van zijn geschriften, die zooals reeds bleek meermalen tegenschriften uitlokten, noemen wij nog: Bode met twee Seyndtbrieven, Prosperi et Hilarii, aen Augustinum; van de overblijfselen van de ketterije der Pelagianen, uit het Latijn met aanmerkingen verrijkt (Rott. 1608); Eendracht van over vijftich schriften teghen 't pelagiaansdom... (1619); Toetse van seecker antwoort van C. Vorstius (1612): Onschuldt ende afwijzinghe Adriani Smoutii over 't ghene hem van weghen de t'onrecht verdachte predikanten toeghewesen is in hun Aenwyzinghe.... (Delft 1610) (vgl. dl. VIII, kol. 349), waarna nog volgde: Petri Cupi, Ondersoeck over d'onschuldt ende afwijsinghe Adriani Smoutii.... (Gouda 1610); Onze Vader, dat is: verklaringhe hoe God de Vader des Heeren Jesu Christi onse Vader mede is ende wy zyne lieve kinderen zijn.... (Amst. 1618).
Er is een brief bewaard van Jonas Michelius (zie dl. I, kol. 1333-35) aan Smout, d.d. 11 Aug. 1628, gedrukt in Kerkhistorisch Archief I (1857), 365-388, geschreven op het eiland Manhattan, aan den kerkeraad van de Gereformeerde gemeente te Amsterdam, die zorgde voor de uitzending van predikanten naar Nieuw-Nederland in opdracht van de West-Indische Compagnie. De inhoud van dezen brief is zeer belangrijk (zie vooral Eekhof, t.a.p. beneden).
Van Wtenbogaert (zie dl. II, kol. 1469-72) verscheen ook tegen Smout: Teghen den glossateur van de ghedruckte Sententie d. Smoutii en: Authentijck ende waerachtig verhael van 't gundt t' Amsterdam is ghepasseert tusschen de magistraet, Adr. Smoutium ende de kerckelijcke.... daer in men siet, onder anderen, hoe eerbiedich deses tijdts kerckelicke hare overheyden bejeghenen.... (1630). Hierna volgde: Een verklaringhe ghedaen by de gecomm. der stadt Amsterdam in de vergaderinghe van de Staten van Holland over de decisie van de Noord-holl. synode, aengaende het nemen der sessie in den kerckenraet tot Amsterdam ende d'uytsettinge d. Adr. Smoutii.... (1630), en Acte van resolutie van de Staten van Holland over de kerckelycke swaricheden binnen Amsterdam raeckende het nemen van sessie in den kerckenraet alsmede het uytsetten d. Adr. Smoutii. Mitsgaders de uytspraken van syne excellentie, met hetgheene daerop gevolght is (1631). Eindelijk vindt men over hetgeen te Amsterdam met Smout gebeurd is, het een en ander in: Dominicus Vinsemius (Dom. van Winsum, predikant te Schardam sedert 1611, te Amsterdam sedert 1630, overleden 1633), Copie van de missive.... aen Ernestus Casimir, inhoudende de gelegentheyt ende beroerten van Amsterdam.... (1630).
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 373-376; Kobus en de Rivecourt, Biographisch handwoordenboek II (Zutph. 1870), 901 v.; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl., 109, 151; (1908), 101; J.C. Verhoeff, A.Jz. Smout in Stemmen voor waarheid en vrede (1883); Archief voor kerkel. gesch..... V (1834), 118; Kerkhistorisch archief I (1857), 365-388; G.J. Vos Az., Amstels kerkelijk leven van de eerste zestig jaren der vrijheid (Amst. 1903), 246-252, 267 v.; H.C. Rogge, Geschriften betr. de gesch. der Remonstranten (Amst. 1864), 77 v., 82; dez., Bibliotheek der Remonstr. geschriften (Amst. 1863), 99; dez., Bibliotheek der Contra-Remonstr. en geref. geschriften (Amst. 1866), 75 v.; Catalogus van handschriften op de bibl. der Rem.-geref. gemeente te Rotterdam (Amst. 1869), 56 (nos. 610-612, 619); A. Eekhof, De Hervormde Kerk in Noord- Amerika, 1624-64 ('s Gravenh. 1913), I, 32, 36, 42-49; II, 148 en Bijl., blz. 3 v.; H.C. Rogge, Kerkelijk en godsd. leven te Amsterdam in de 17de eeuw ('s Gravenh. z.j. [1901-04]), 32 v.; R. Dijkstra,
Gedenkboek der Nederd. Herv. Gemeente van Amsterdam (1578-1928) (Amst. [1928]), 69 v.; J.L. van Dalen, Vondel's Nieuwjaar voor Smout in Noord en Zuid (1905), 122; Nieuwe Rott. Courant 8 Mei 1932 (Ochtendblad); J. Tideman, De stichting der Remonstr. Broederschap, 1619-34 (Amst. 1872) II, 40; H.C. Rogge, Johannes Wtenbogaert en zijn tijd II (Amst. 1875), 171-181; III (Amst. 1876), 169 v., 216 v.; Theol. Tijdschrift (1904), 75; J.Th. de Visser, Kerk en Staat II (Leiden [1926]), 254-260; A.C. Duker, Gisbertus Voetius I (Leid.1897), 161 v.; J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en de Herv. Kerk, 4e dr. (Utr. 1933), 259, 267 v., 323 v., 371.
Knipscheer
SMOUT of SMOUTIUS (Adriaan Joriszoon). De plaats zijner geboorte is onbekend, doch waarschijnlijk studeerde hij te Leiden, waar hij in 1601 van curatoren verlof kreeg, om op buitengewone dagen de logica te onderwijzen. In 1604 werd hij predikant bij de Hervormde gemeente te Rhoon en Pendrecht, deed in 1606 afstand van zijn dienst, doch verbond zich om den Rotterdamschen predikant Gezelius in diens arbeid te ondersteunen. In 1609 aanvaarde hij het beroep naar Delfshaven. Hier schreef hij, een bitter en onverdraagzaam contra-remonstrant, waarvan hij, gedurende zijn verblijf te Rotterdam reeds blijken had gegeven, zijn Schriftuurlijk' ja, dat hij aan de staten van Holland opdroeg. Deze, die toen nog de zijde der Remonstranten hielden, verontwaardigd over zijne stoutheid, ontboden hem niet alleen voor zich, maar geboden hem (Julij 1613) zich te 's Gravesande op te houden en die plaats zonder hunne toestemming niet te verlaten. De Amsterdamschen burgemeester, Cornelis Pietersz Hooft, vroeg ergens, met het oog op het gemelde geschrift, of men wel eenigen schrijver zou kunnen aanwijzen, die in lasteren en schelden bij hem zou kunnen halen. Ondanks het streng verbod om 's Gravenhage te verlaten, begaf zich Smoutius nu en dan weer naar Amsterdam, waar sommige predikanten, die hem voor een man, die voor de zuiverheid der Hervormde leer ijverde en werkte, hielden, van tijd tot tijd hem op de preekstoel bragten. Omtrent die tijd (1617) raakte hij in geschil met den Rotterdamschen predikant, Nikolaas Grevinckhoven, der Remonstrantsche gevoelens toegedaan, met wien hij (zoo groot was zijne afkeerigheid van de Remonstranten) reeds vroeger, op bevel der overigheid geweigerd had in gesprek te treden ter bevordering van goed verstand en ter vereffening van ontstane oneenigheden. Hij gaf namelijk tegen hem een in de latijnsche taal geschreven werk in het licht, waarin hij Grevinckhoven zóó schamper overhaalde en zóó zware beschuldigingen te laste leidde, dat de kerkeraad zich de zaak zijns leeraars aantrok, en den beschuldiger bij 's lands staten aanklaagde, die het besluit namen, den advokaat Fiskaal te gelasten ‘het boeksken van Smoutius op te soeken, daaruit te trekken 't geen hij viuden soude ergerlijk en ten laste van Niclaes te wesen
795
gestelt, 't selve hier (ter vergaderinge van Holland) te vertoonen, om daer naer, daerop meerder gelet synde, gedaen te werden naer behooren.’ Doch dit besluit had geen gevolg, want Smoutius, die zich, zoo als boven gezegd is, thans te Amsterdam onthield, had zoo veel gunst gevonden bij de regering, dat deze hem het burgerregt schonk, en weigerde toe te laten, dat de Fiskaal in hare stad iets tegen hem zou ondernemen, of hem voor een andere regtbank trekken. Hierom verdedigde zich Grevinckhoven, in een latijnsch verweerschrift tegen Smoutius, waarin hij hem verscheidene zaken te laste leide, en o.a. zijne meesterachtige en willekeurige handelwijze, gebleken in het onderzoek van zekeren beroepen leeraar te Schiedam, wien hij, behalven de 37 artikelen der Nederlandsche confessie, nog 17 artikelen, op eigen gezag voorleidde, met last om die te onderteekenen, onder bedreiging van, bij weigering, van den preekstoel te zullen geweerd worden. In 1620 werd Smoutius tot vast predikant te Amsterdam beroepen. Doch ook hier kon dat onrustig karakter niet rustig zijn. De driften bleven gisten en hij volhardde in zijnen haat tegen de Remonstranten. Het kon niet anders of het moest den ijveraar hinderen dat er bij het verkiezen van nieuwe regeringsleden te Amsterdam niet altijd acht werd gegeven of die tot de hevige Contra-remonstranten behoorden, ja zelfs eerlang op het kussen verheven werden die maar gematigde gevoelens waren toegedaan. Hij meende hiervan oorzaak te vinden dat de predikanten niet vooraf geraadpleegd werden, en beklaagde zich reeds in 1622 op den kansel en liet zich op bitteren toon uit, dat aan de Remonstranten te groote vrijheid gegund werd. Thans liet men Smout, ofschoon velen zich over zijn stoute taal ergerden, ongemoeid, ook toen hij vier jaren later (1626) nog heviger klaagde. dat de oorzaak van 's lands rampen te zoeken waren in het toelaten van bewindslieden, die het pausdom begunstigden, en in het ondersteunen van Lodewijk XIII, dien hij het kind der duivelen noemde, bij het beleg van Rochelle; doch toen hij in 1629 eerst tegen prins Frederik Hendrik en vervolgens tegen de Amsterdamsche regering van den predikstoel uitvoer, en opnieuw aandrong, dat het openbaar bewind niet zonder voorkennis en raad der kerkelijken zou handelen, werd hij voor burgemeesteren ontboden, die eenige aanteekeningen van zijne predikatie gemaakt hebbende, verlangden, dat hij hun zijne voor de vuist uitgesprokene leerrede op schrift zou overhandigen, opdat het blijken mogt, of zij soms aan zijne woorden eenen anderen zin hadden toegekend dan de bedoeling des sprekers was. Smout meende dat hem hiertoe eerst de vergunning des kerkeraads noodig was. Deze veroorloofde hem zulks niet, doch Smout, wilde zich naar den wli der regering schikken, mits hem een maand
796
uitstel werd gegeven. Toen deze tijd verstreken was, verscheen de onrustige leeraar niet, en toen burgemeesteren hem voor zich deden komen, was hij onbeschaamd genoeg om zich van zijne belofte geheel onkundig te houden. Men liet hem gaan, met de ernstige vermaning van in zijne leerredenen rustiger en bescheidener taal te bezigen. Smout wel verre van andere vermaning te gehoorzamen, sprak in November 1629 eene leerrede over Matth. VII:5 uit, die de vroegere in bitterheid tegen de regering overtrof. Burgemeesteren riepen den onvermoeiden ijveraar ter verantwoording. Ronduit weigerde hij zijne predikatie in te leveren. Thans liet de kerkeraad zich openlijk met de zaak in. Burgemeesteren besloten den weg der lankmoedigheid te betreden en af te wachten of al het gebeurde eenige invloed op Smout mogt hebben. Het tegendeel vond plaats: heviger en heviger werd des leeraars taal, zoodat burgemeesteren den 7 Januarij 1630 den raad bijeenriepen en aan dezen hun voornemen openbaarden om Smout de stad te doen ruimen. De meerderheid hechtte hier aan hare goedkeuring, en Smout werd gelast binnen 24 uren Amsterdam te verlaten. Van 's mans latere lotgevallen is alleen bekend dat hij naar Rotterdam vertrok en aldaar in 1646 overleed. Het is bekend dat Vondel, toenmaals opkwam tegen de Contra-remonstranten, bovendien vertoornd op den leeraar, die weinig met de dichtkunst schijut opgehad te hebben, de scherpe geesel der satyre tegen Smoutius zwaaide.
Hij schreef:
Bode met twee Seyndt-Brieven, Prosperi ende Hilarii, aen Angustinum; van de overblyfselen van de ketterye der Pelagianen. Wt het Latyn verduyscht, ende met ettelycke aenmerckingen verryckt door Hadr. Georgium Smoutium, Rott. 1608.
Smout heeft het in dit geschrift zoowel op de Doopsgezinden, als op de Katholyken begrepen.
Eendracht van over vyflich schriften teghen 't pelagiaansdom, door de treff. gheref. Kercken ende Schoolleeraren, in den druc bevordert. Metter tijt by een ghebracht door P.G.S. in 1619.
Toetse van seecker antwoort van C. Vorstius. 4o.
Aenwyzinghe van de onbehoorlycke wyse van doen die Mr. Adrianus Smoutius gepleecht heeft in zyn Boeck ghenaemt Eendracht etc. Door P(etrus) C(upus), Dien. d.G.W. tot Cralingen. Rotterd. Mattys Bastiaensz (1610) Onschuldt ende Afwijzinghe Adriani Smoutii over 't ghene hem van weghen de t'onrecht verdachte Predikanten toeghewesen is in hun Aenwijsinghe enz. onder den name P. Cupi ende de letteren C.S. a G. binnens maendts wtghegeven. Delft (1610). Petri Cupi, Ondersoeck over d'Onschuldt ende Afwijsinghe Adriani Smoutii enz. Ger. Gouda. (1610).
Schriftuurlic Ja over de vraghe, of de leerpoincten, die ten
797
huydighen daghe in gheschil ghetrocken worden, het Fundament der salicheyt raken ofte niet. Teghen het onschriftuerlick Neen segghen van zommighe dat d'opinien van beyde partyen bestaan kunnen bevesticht ende bewesen door Adriaan Jorisz. Smont, Dien. J.C. Schiedam 1613. Voorlooper over Adriani Smoutii schriftuerlyck jae, dienende tot openinghe ende recht verstandt van synen toe-eyghen Brief aen de E.M. Heeren Staten, aeng. de questie of de vyf verschillighe poincten de salicheyt raecken of niet. Ghestelt door een Liefhebber der waerheyt. Rott. Bernardus Dwinglo, Christelyken Bril, tot versterckinge van 't schemerende ghesicht der Eenvoudighen die in de huydens-daechsche verschillen der Religie met onverstant yveren; waer door sy claerlick aenschouwen mogten het weder schrifllycke en handt-verder ffelycke ghevoelen Adriani Smoutii en synder Mederlanderen. Ghedr. 1613.
Onse Vader: dat is, verklaringhe hoe God de Vader des Heeren Jesu Christi Onse Vader mede is, ende wy zyne lieve kinderen zyn enz. na den Ghereformeerden Kerckenraadt van de Nederl. natie binnen Dordrecht teghenwoordich vergadert, toegheeyghent. Amst. 1618.
N. Grevinchovius heautontimorumenos hoc est rhapsodius suis coloribus, schematismis figuris, litteris et verborum phrasiumque ampullis (quibus senatum civitatis Roterodamensis, ante suam cum Amesio dissertationem anni 1615 nundinis vernalibus editam in christ. ecclesiam concitare, sibi vero ipsi conciliare omnino satagit) parodice sed serio atque reapse nonnihil delineatus, de se supplicium dans. Auct. A.S. Amst. 1617.
Zie, behalve Brandt, Uterbogaert, Baudartius, Trigland, Regenbogen; Wagenaar, Vad. Hist. D. XI. bl. 78, 83, 84, 86. Dez. Beschrijv. v. Amst., D. IV. bl. 366, 445, 447, 449, 452, 453, 455; Authent. en waaracht. verhaal, 1630; Tegen den Glossateur der Sent. D. Smoutii, 1630; Vrye aenwyzing tegen de Historie van F. de Vry, bl 83; Croese. Kerk. Reg., bl. 64; Soermans, Kerk. Reg. bl. 40, 88; Paauwen Veeris, Vern. Kerk. Alphab., bl. 190. Kist en Royaards, Kerk. Archief, (eerste Serie) D. V. bl. 118 (tweede Serie) D. III. bl. 247; v. Harderwijk, Predd. te Rotterd. bl. 21; Vondel's Werken (uitg. v. Lennep) (Reg.); Vondel, met Roskam en Rommelpot, in de Gids, Mengelw. 1837, bl. 161, 197, 277, 407; Glasius, Godgel. Nederl.; Siegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hooges., D. II. bl. 266; Tiele, Pamfl., D. II. bl. 95, 112, 140, 199, 201; Rogge, Bibl. v. Rem. Geschrift. bl. 74; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Abcoude, Naamr. bl. 339.
© 2024 Musick's Monument Contact Me