Johannes Lodewijk Dulcken - Meester Clavecimbelbouwer - Hasselt 1762-1776 Henk Poelarends ©2024
26 Oktober 1774
Aan de Hoog Edelen, Hoog wijzen, Hoog gestrenge Heeren Burgemeesters en Schepenen en Raethen der Stad Hasselt.
Geeft de ondergetekende, predikant van de zogenaamde Olijfberg binnen Antwerpen ootmoedigst te kennen, dat sig Lodewijk Dulcken, een clavesimbelmaker, een inwooner van dito stad, als een wrevel-achting getuigen met een freijserlijken invaliden soldaat tegen mij, helaas , in mijnen absentie opgeworpen, en mij deerlijk en lasterlijk, in het laatst gehoudene christelijke synode in Breda ondersteund en versterkt zijnde, door een capack (voorval?) van vele jaaren lang uijt mijnen gemeijnde als verstootene, en sig deselve afgesondert te hebbende menschen, zoo bitter aangeklaagt hebbe, dat er ook , zonder verder onderzoek van zaaken, haast mijn deportement sou gevolgt zijn, wanneer niet egter dien verradelijken handel naar mijne afgelegte rijse gekomen, en des Heeren Deputaten van het bovengenoemde synode naar U wedelgeboornen om getuigschriften terugge verweezen hadde.
Of men nu tegens dito Dulckens hebbe van hogere handen getuigenis gevraagt, kan niet weten: edog daer het eigentlijk mijne zaaken zijn; zoo bidde zeer ootmoedig, en met traanen in mijne ogen, en met sugtingen tot God, om een getuigenis der waarheid van dito mensch te mogen hebben, als zijnde overtuigt dat UHoogedele dien man in zijnde vleijende en meesteragtige tonge beeter kennen en meer van hem weten, als een bijna 60 jaaren oud zijnde Leeraar, die 33 jaaren onder eene Kruis Kerke gestaen, geen den minsten omgang in zijn bijnae tweejaarig hier zijn, met Dulken gehouden, veel minder gesprooken ofte gezien heb.
Deze Muitemaaker, zoo in kerkelijken, als hier, als in waereldlijken regimenten, als in aan andere plaats, scheijnt daar als uijt de lugt gevallen te zijn, om mij zeer te benauwen, gelijkerwijs vele gebeeden voor Gods troon bevestigen: hij zoekt dus mijnen ondergang in vollen zin, om zich nu te wreken over een zeeker geval, dat met dien mens, zijnde toen nog maer zeer jong, in Amsterdam gehad. waaruit mij deselven durft te schrijven, van niet al te wel met de armenpenningen om te gaan: welken brief met een missive van mijne hand aan den toenmaeligen Heer Daniël de Dieu, in wiens huijs deze Dulken eene vrijen toegang hadde, toezondt. Die hem derhalve aanstonds zijn huijs verboden heeft.
De oorzaken die mij aanporren om een hooge -attestatie van UEdekmogenden te vraegen, is geenszins haat, ofte wederwraak, want God verbied den haat en gebied een wreker te zijn, omdat hij des Heeren is; maar een verhaal van Dulkens knegten, waaruijt verstaan heb, dat haer Baas van den Magistraat aldaer vanwegens sodomie verdagt was, dat hij meer als al te veel schulden aldaar hadde, dat hij om burgemeester te woorde was gevangelijk gezet, hebbende vele burgers opgeruit, dat hij met eene jodinne was in verdagt geweest, en nog veel andere grootere boosheden bedreven hadde.
In verwagtinge van een troostrijke missieve, en hoognodige attestatie blijve met alle hoogachting .
Mijne Heeren Burgemeesters en Schepenen, Hoogedelgeborenen.
Antwerpen den 28 oktober 1774
Johannes Diepelius gereform. Leeraar
Woonende in het oosterse huijs tot Antwerpen.