Johannes Lodewijk Dulcken - Meester Clavecimbelbouwer - Hasselt 1762-1776 Henk Poelarends ©2024
Johann Daniel Dulcken & Susanna Maria Knopffllin - Marriage 1733 - Sankt Goar, Rheinland, Prussia ( Sankt Goar, Rheinprovinz, Preußen, Deutschland) - Evangelisch
Johannes Daniël Dulcken en Susanna Maria Knopffell.
MAASTRICHT 1735-1738
INFO IN HET GULDEN CRUIJS. MUNTSTRAAT 26
Maastricht
Johannes Lodewijk Dulcken wordt op 15 april 1735 in de St. Janskerk te Maastricht gedoopt als oudste zoon in het gezin van Johannes Daniël Dulcken en Susanna Maria Knopffell.
Zijn vader is op 21 april 1706 geboren in Wingeshausen (D). Zijn moeder is rond 1706 in Sankt Goar aan de Rijn geboren.
Het jonge gezin zit in Maastricht in geldzorgen. Op 1 maart 1736 leent Daniël van zijn neef Gerhart Prescher 300 gulden tegen 5 % rente. De schuldbekentenis is door Daniël in het Hoogduits geschreven en wordt later in verband met het volgend proces in het Nederlands vertaald.
In oktober 1736 verhuizen ze naar een huis, gelegen aan De Munt dat Het Gulde Cruijs heet. Het huis ligt tussen ”Het Gulden Hooft” en ”Den Swerten Rave“. Ze huren het huis van Maria Catharina Bijen voor een periode van zes jaar. Zijn broer Jan Christiaan Dulcken treedt als borg op. In dit grote pand runnen Daniël en zijn vrouw een winkel in levensmiddelen, een grutterij. Hoeveel tijd hij besteedt aan het bouwen van klavecimbels is niet duidelijk; in de akte wordt hij een koopman genoemd. In de loop van 1737 leent Daniël 600 gulden van de weduwe van burgemeester Hesselt van Dinter. Dan blijkt dat hij te weinig verdient om al zijn schulden af te kunnen betalen. Rond de jaarwisseling van 1737/38 vertrekt hij met de noorderzon uit Maastricht naar Antwerpen. Johannes Lodewijk is nog geen drie jaar wanneer ze in Antwerpen aankomen. Ondertussen wordt het huis aan De Munt niet meer bewoond, maar het staat niet leeg. Daniël heeft een groot gedeelte van zijn meubels en winkelinventaris achtergelaten. Dan melden zich de schuldeisers bij de magistraat van Maastricht. Deze stelt Johan Guichard aan als curator over “den desolate boedel van den absenten Jan Daniël Dulcken”. Op 17 juni 1738 verschijnt er een openbare bekendmaking; iedereen die recht denkt te hebben op iets uit de failliete boedel moet zich melden.
Er verschijnen verschillende personen: familie Bijen, broer en zus, melden dat ze van Dulcken nog negen maanden achterstallige huur krijgen, in totaal 138 gulden.
Neef Gerhart meldt dat hij nog 225 gulden te goed heeft en weduwe Hesselt van Dinter krijgt nog 600 gulden. Ook meldt zich een koopman uit Amsterdam, Gerard Katers die recht heeft op 410 gulden, als kosten van goederen en voor taxatiekosten.
Op 20 juni 1738 gaat men het Gulden Cruijs binnen om alle goederen te taxeren.
Uit het taxatierapport blijkt dat er veel tafels en stoelen staan en ook een ’stoeltien en een loopkorf’. (voor Johannes Lodewijk?) In de winkel staan een toonbank, enige kluizen, een grote ijzeren balans met zes schalen, een klein formaat balans, gewichten van 50 pond, tinnen maatbekers en een tabaksmolen. Verder veel vaten, houten dozen, korven, oliekuipen en vaten met tabak, enz. Ook vindt men twee violen zonder snaren en een trompet. Duidelijk is dat Daniël alles wat te maken heeft met de bouw van klavecimbels meegenomen heeft naar Antwerpen.
Historisch Centrum Limburg, inv. nr. 4573
Het jonge gezin verhuist in 1738 in armoedige omstandigheden naar Antwerpen. De in Maastricht gemaakte schulden zitten hen op de nek. Telkens ontvangen ze brieven van de curator in Maastricht en elke keer moet Daniël deze weer beantwoorden. Dit duurt tot midden 1740. Hoe de schuld is afgelost is niet duidelijk.
VIDEO FAILLISSEMENT
ANTWERPEN 1738
BRABANTSE OLIJFBERG
ANTWERPEN BRABANTSE OLIJFBERG
Doop Susanna Maria - AMSTERDAM
INGEKOMEN 1969 HASSELT
Uiteindelijk is ze 18 April 1778 naar Epe vertrokken.
WEDUWE DULCKEN HASSELT-EPE-HEERDE
Er zijn nog andere tekenen waaruit blijkt dat Dulcken plannen heeft om uit Hasselt te vertrekken. In januari 1776 huurt hij voor zijn moeder, weduwe Dulcken, een huisje in Hasselt. Ze vertrekt dus uit de Nieuwstraat om op zichzelf te gaan wonen. Zolang Johannes Lodewijk in Hasselt woont, zal hij haar hebben onderhouden. Dat verandert wanneer de familie Hasselt verlaat. In de kerkenraadsnotulen van 28 juni staat: ’is aan de Broederen Diakonen aanbevolen om cautie stellinge bij de H. van de Magistraat te verzoeken voor de weduwe Dulkes’. Blijkbaar heeft zij zich tot de diakenen gewend voor ondersteuning en de diakenen willen graag dat de magistraat zich borg stelt. Deze vraag komt elke vergadering weer terug.
Op 31 oktober stuurt ‘Susanna Maria Knopfelein, wed. Van Dulcken’ een request naar de staten van Overijssel. Uit het antwoord van de staten op 4 maart 1777 aan de magistraat verstuurd, is bekend dat de weduwe geklaagd heeft dat de magistraat haar met geweld de stad wil uitzetten. De beslissing van de magistraat stuurt ze mee, en vraagt de staten of ze de magistraat wil opdragen haar toestemming te geven om in Hasselt te blijven wonen.
De magistraat stuurt een lange brief terug aan de staten waarin ze haar beleid verdedigt. De magistraat brengt naar voren dat de weduwe wel zegt dat ze sinds augustus 1769 in Hasselt woont, maar dat dit bij hem niet bekend is. Het werd duidelijk toen ze een huisje had gehuurd en bij de diakenen om ondersteuning aanklopte. Het is hem onbekend waarom ze in Hasselt is komen wonen en dat ze echt bij haar zoon intrek had genomen. Ze was daar voor haar plezier op bezoek dacht men. Pas in januari toen ze zelfstandig woonde, kon er van haar een borgstelling gevorderd worden. Die borgstelling is nodig wanneer je als arm persoon in Hasselt wilt komen wonen.
Weduwe Dulcken heeft in haar brief geschreven dat ze niemand financieel tot last is geweest. Hooguit heeft de diaconie haar een aantal -zes à zeven- weken ondersteund met zes stuivers per week. De magistraat noemt dat een leugen. Zodra ze namelijk zelfstandig is gaan wonen, is ze de een na de ander lastig gevallen en nog steeds door liefdadige luiden ondersteund. Ook de diaconie heeft haar geruime tijd ondersteund, maar is daar uiteindelijk mee gestopt. In de kasboeken van de diaconie is haar naam nergens te vinden. Ze komt niet voor op de lange lijst met armen die permanent ondersteund worden en ook zijn er in de loop van 1776 geen betalingen aan haar verricht.
In haar brief heeft de weduwe ook gesuggereerd dat de vraag van de magistraat naar een borgstelling ‘zoude zijn voortgekomen uit haat en onenigheid tegen haar zoon’. De magistraat noemt dit laster en onwaarheid. Tenslotte nog een waarschuwing aan het adres van de staten: ‘dat niet Uw Edele Mog. maar van ons de macht is om iemand binnen de Stad te permitteren om te mogen wonen of niet en zouden onze orders ook reeds ter uitvoering hebben gebracht zo wij niet respecthalve vooraf hadden willen berichten, gelijk wij hiermede voor bericht houden’. De magistraat hoopt dat de staten het verzoek van weduwe Dulcken van de hand zullen wijzen ‘zodat we onze macht en gezag binnen onze stad in vrijheid kunnen uitoefenen’. Toch wordt weduwe Dulcken niet direct de stad uitgezet.
Op 2 juli 1777 meldt het kerkenraadsverslag dat de diakenen nu, na afwijzing door de magistraat, cautie, borgstelling, moeten verzoeken bij verwalter hoogschout. De laatste keer dat ze in de notulen wordt genoemd is 18 december 1777. Of ze daarna daadwerkelijk met geweld de stad is uitgezet is niet duidelijk. Enkele maanden later, op 18 april 1778 levert ze haar attestatie, die ze van de kerkenraad van Hasselt heeft gekregen, in bij de kerkenraad van de Hervormde Kerk te Epe.
Andries Schoemaker 1730
Cornelis Pronk 1730
Daar woont ze zes jaar om daarna te verhuizen naar Heerde, waar ze op 8 april 1784 lid wordt. Ze is dan ongeveer 80 jaar.
Ze overlijdt op 12 juni 1789 en wordt vier dagen later in Heerde begraven.
Je kunt je afvragen waarom ze niet met haar zoon en zijn gezin meegegaan is naar Antwerpen. Waarschijnlijk was dat voor haar geen aantrekkelijk vooruitzicht. Zij is in 1764 om onbekende redenen uit Antwerpen naar Brussel vertrokken. Volgens haar was dat om met haar schoonzoon een nieuwe zaak op te zetten. Maar is dat de enige reden? Daarnaast heeft ze van Johannes Lodewijk natuurlijk ook gehoord van zijn conflict met ds. Diepelius. Hoe zou de kerkenraad reageren wanneer zij lid van de Kruisgemeente de Olijfberg wilde worden? En ten slotte is niet duidelijk of haar zoon Antwerpen als tussenstation zag om zich uiteindelijk in Parijs te vestigen.