Multimedia Art Productions

Johannes Lodewijk Dulcken jr.

1761 - 1768

Johannes Lodewijk Dulcken wordt in de zomer van 1761 geboren in het gezin van Johan Lodewijk Dulcken en Catharina Koning en op 9 augustus 1761 in de Gereformeerde Kerk in Amsterdam/ Sloterdijk gedoopt. Zijn roepnaam is Louis. Hij heeft een broer, Daniël Lodewijk, die een jaar oud is en een grote zus, Susan Maria, die vier is. Zijn vader is meester orgel- en clavecimbelbouwer en ze wonen naast het Kartuizer kerkhof in Amsterdam.
Als kleine baby, nog geen half jaar oud, verhuist hij begin 1762 naar Hasselt. Daar heeft zijn vader een groot huis gehuurd in de Nieuwstraat.
Van zijn leven in Hasselt is in de archieven niets terug te vinden, maar wel is er een beeld te schetsen van zijn woonomgeving en de gebeurtenissen die daar in zijn jonge leven plaatsvinden. Misschien dat hij zich later het volgende herinnert van zijn jeugd in Hasselt:

Wanneer hij haast twee is wordt er een broertje geboren. Zijn ouders noemen hem Johan Daniël, naar zijn beroemde grootvader. Helaas wordt dit broertje nog geen jaar oud. Op 20 april 1764 wordt hij begraven op de begraafplaats achter de Gereformeerde Kerk. Nog in datzelfde jaar wordt op 22 juli weer een broertje geboren die opnieuw Johan Daniël genoemd wordt.

1765

Johannes Lodewijk is nu oud genoeg om de wereld buiten het huis te verkennen.
Het huis van zijn ouders staat aan de Nieuwstraat; deze straat loopt van de Markt, waar het raadhuis staat, naar de gracht. Over de gracht ligt een brug met in de gracht een sluis die ook dienstdoet als waterkering. Aan de overkant van de gracht staat, aan de Gasthuissteeg, een oud kloostergebouw; de steeg loopt uit op een bolwerk met stadsmuren.

Scherm­afbeelding 2024-02-29 om 15.52.02
C. Springer, het oude Gasthuis aan de Gasthuissteeg.(1862)


Langs de Nieuwstraat, bestraat met kinderkopjes, staan huizen en de werkplaats van een smid. Rechts van zijn huis is de Regenboogstraat, vroeger ook wel Ragebolsteeg genoemd. In de Regenboogsteeg is een tabaksplantage die toebehoorde aan de familie Van Benthem, en ook een dakpannen fabriek. Beide worden niet meer gebruikt, maar je kunt nog zien waar ze hebben gestaan. Achter hun huis is een grote tuin, waar zijn vader groenten verbouwt. Tussen de tuin en de Regenboogstraat staat een muur, met aan het einde een doorgang naar de straat.
In het voorjaar van 1766 wordt Johannes Ferdinandus geboren en op 16 maart gedoopt. Het jongetje sterft voordat het een half jaar oud is. Opnieuw is er verdriet in het gezin.
Ondertussen wordt Johannes Lodewijk zes jaar, de leeftijd waarop hij naar school kan. Dit betekent dat hij les krijgt in lezen, spellen, cijferen en schrijven. Om deze basisvaardigheden te kunnen leren, moeten zijn ouders jaarlijks 18 gulden betalen. Hij kan elke morgen en middag naar school en is op woensdagmiddag vrij.

In januari 1768 wordt er weer een broertje geboren, dat op 13 januari wordt gedoopt. Zijn ouders noemen hem Ferdinandus. Het jongetje leeft maar een maand en opnieuw is er verdriet. Helaas is het gewoon dat kinderen op jonge leeftijd overlijden. Een groot gedeelte van de kinderen haalt de twintig jaar niet. Kinderen overlijden aan kinderziektes, slecht drinkwater en doordat ouders in armoedige omstandigheden verkeren.
Wanneer Louis door de straten van Hasselt loopt ziet hij de armoede overal. De huizen worden slecht onderhouden; soms zijn het krotten. Op sommige plaatsen waar de huizen zijn afgebroken, ontstaan lege plekken in de straat. Ook staan er veel boerderijen in de stad met vaak een mesthoop aan de kant van de straat. De goot, die zorgt voor de afvoer van regenwater, is soms open, maar vaak ligt er een plank overheen waardoor het minder vies is in de straat.
Op verschillende plekken ziet hij collectebussen hangen. Rijkere inwoners kunnen daar hun bijdrage in stoppen, waarmee arme mensen door de diaconie geholpen kunnen worden. In december 1768 wordt Johannes geboren. Zijn roepnaam is Jan. Hij wordt op tweede kerstdag gedoopt in de grote kerk. Ze zijn nu met vijf kinderen thuis; zijn oudste zus Susan Maria is net elf jaar.
Als ze naar de kerk gaan, zitten hij en zijn broertje en zusje bij moeder. Vader zit in een ander deel van de kerk bij de mannen. Dicht bij de hoofddeur staat een preekstoel. Meestal preekt dominee Noortbergh.

Interieur Hervormde Hasselt
Interieur Hervormde Kerk Hasselt.

In de kerk staat geen orgel; deze is 50 jaar geleden door blikseminslag en brand verwoest. De kerk en het stadsbestuur hebben geen geld om een nieuw orgel te laten maken. Zijn vader zou dat best kunnen; hij heeft vaker orgels gebouwd. Nu is de plek leeg en wanneer er gezongen wordt, is er een voorzanger die de melodie aangeeft. Hermen Huninck is organist, maar heeft sinds de brand van 1725 waarschijnlijk weinig meer te doen.
Zijn vader is vaak van huis; dan vertrekt hij met een beurtschipper naar Amsterdam, soms zelfs naar Middelburg.

Middelburg advertentie

Hij neemt dan een of twee klavecimbels mee. Deze sjouwen ze vanuit hun huis door de Nieuwstraat, over de Markt en dan via de Veersteeg naar de Veerpoort. Buiten de Veerpoort ligt het Zwartewater. Vandaar gaan de beurtschippers naar verschillende plaatsen aan de Zuiderzee. Iedere beurtschipper heeft zijn eigen bestemming. Zijn vader gaat vaak mee; dus hij kent alle schippers.
Wanneer vader weg is, werkt de knecht gewoon door aan de klavecimbels die in de werkplaats staan. De knecht woont ook bij hen thuis en heeft zijn slaapkamer helemaal boven in het huis.
Soms komt er een man aan de deur met een briefje, meneer Van der Werff. Hij is roedendrager en brengt een boodschap van de burgemeester of van de raad. Zijn vader moet dan weer op het raadhuis verschijnen. Soms is vader niet thuis en dan neemt moeder of zijn oudste zus het papiertje in ontvangst. Wanneer deze man aan de deur komt weet Louis al precies wat hij komt doen. Soms is er meer aan de hand, zoals toen de roededrager met enkele helpers twee
clavecimbels meenamen.


1769
Wanneer Johannes Lodewijk acht jaar (1769) is koopt zijn vader het huis waar ze nu al zes jaar wonen, en in de Hofstraat koopt hij een werkplaats.

Scherm­afbeelding 2024-01-26 om 09.53.38
huis-werkplaats.-dulcken


Dat is wel nodig want het huis in de Nieuwstraat wordt te klein. Omdat oma Dulcken bij hen is komen wonen, is er gebrek aan ruimte. Als oma, die in Brussel woonde, bij hen komt te wonen, is ze ± 65 jaar. Opa, die hij nooit gekend heeft, is al lang geleden overleden.

Zijn vader brengt allerlei materiaal naar de Hofstraat en richt daar zijn werkplaats in. (Perceel A262) Als Louis naar de werkplaats loopt, ziet hij in de Hofstraat kleine bedrijfjes en armoedige huisjes. Aan het einde van de straat staat een aantal huisjes naast elkaar die door de mensen de ‘Armenstraat’ genoemd wordt. Vaak is er, vanwege de stank, ruzie over de goot die door de Hofstraat loopt.

werkplaats dulcken
Werkplaats Dulcken links

Naast het woonhuis in de Nieuwstraat staat een groot gebouw, in bezit van de krijgsraad. Louis ziet er vaak mensen in- en uitgaan. ‘s Avonds komen daar de nachtwachten die twee aan twee door de stad gaan en soms hoort hij hen roepen. Een enkele keer is er ook een hele groep tegelijk; dan trekken de mannen in een colonne door de stad. De nachtwachten dragen wapens bij zich. ‘s Avonds is er vaak muziek te horen uit het huis van de krijgsraad. Dan is er een vergadering of feest als de gilden er vergaderen. De mensen noemen het huis dan ook wel Gildehuis.
Zijn vader heeft ruzie met de heren van de krijgsraad. De grote tuin die ze hadden, is een stuk kleiner geworden. Zijn vader heeft daarna een stuk grond gekocht achter de Wal, waar hij een tuin aangelegd heeft. De groente wordt in de herfst in de kelder opgeborgen. Elk jaar koopt vader in het najaar een koe of een varken, die hij laat slachten door de joodse slager
Salomon Abrahams of Albert Berend van der Werff . Thuis wordt het vlees gerookt zodat ze de hele winter te eten hebben.



1772

Louis is ondertussen elf jaar geworden en groot genoeg om zelf de stad door te lopen. Als hij de Nieuwstraat uitloopt, komt hij bij de gracht waar vooral de rijke mensen wonen.

C. Springer, Tafereel aan de gracht in Hasselt.
C. Springer, Tafereel aan de gracht in Hasselt.

Overal in de stad staan olielantaarns, vooral in de rijkere buurten zoals de Hoogstraat en de Ridderstraat; zo'n dertig stuks. Een eindje verder komt hij bij de Venepoort, die toegang geeft tot de dijk naar Zwartsluis en de postweg naar Staphorst. Linksaf gaat hij langs de stadsmuur naar de Raampoort en komt daarmee door de arme buurt. Verderop komt hij bij de Veerpoort die de scheiding vormt tussen de stad en de kade met schepen. Langs de Vispoort loopt hij naar de Enkpoort, die toegang geeft tot de dijk naar Zwolle. Dit is een oude stenen dijk; bij een beetje storm klotst het water tegen de dijk. Nog een klein stukje langs de gracht en dan is hij weer thuis; een wandeling van ongeveer 1200 meter.
Het is duidelijk dat zijn woonplaats een klein vestingstadje is, aan de ene kant beschermd door het Zwarte Water en de andere kant door de veengebieden. Toch is het elk jaar in juni en september een drukte van belang in Hasselt. Dan komen de hannekemaaiers uit Hessen die in Hasselt de veerboot nemen naar Hoorn en Enkhuizen. De seizoenarbeiders gaan in Noord-Holland grasmaaien. In een maand tijd worden 10.000 arbeiders overgezet. Ze krijgen voor een of meerdere nachten onderdak in herbergen of bij mensen thuis. In september komen ze terug. Twee maanden in het jaar waarin de mensen zich verdringen in de straten, volle herbergen en vaak ruzie en lawaai. Louis hoort dan overal op straat Duits spreken.
Vaak is hij vanaf zijn huis over de Markt naar de werkplaats in de Hofstraat gelopen. Maar in januari 1772 is het wel bijzonder. Als hij bij het raadhuis op de Markt komt, weet hij dat zijn vader daar bovenin ergens
gevangen zit. Gelukkig is hij snel weer vrij, maar het maakt wel diepe indruk op de jongen.
Iets anders wat diepe indruk maakt is dat er in dat jaar te weinig brood in Hasselt te koop is. Er is hongersnood, de bakkers hebben geen graan meer en meel is nergens te krijgen. Hij hoort dat de magistraat de stad Zwolle om hulp heeft gevraagd. Gelukkig is de stad daar in de gelegenheid om graan te kopen.

Opleiding

Als Louis de lagere school doorlopen heeft, kan hij naar de Franse school. Sinds enkele jaren heeft Lambert ter Bruggen een school gevestigd in het oude kloostergebouw in de Gasthuissteeg. Naast de gewone schoolvakken leert hij ook Frans, en thuis leert hij van zijn vader hoe hij een klavecimbel bouwt.
Zijn vader is ondertussen aan iets nieuws begonnen. Op zijn reizen door Holland heeft hij gehoord over een nieuwe manier van klavecimbels bouwen. In de werkplaats gaat hij het nieuwe mechaniek voor dit instrument uitproberen. Zijn vader laat zien, dat wanneer je een snaar met een soort hamertje aanslaat, je een heel ander geluid en klank kunt voortbrengen. Johannes Lodewijk vindt dit fascinerend. Zijn vader gelooft dat dit de toekomst is. Er zal een tijd komen dat alle klavecimbels op deze manier gebouwd zullen worden. Nu is het uitproberen op welke manier het mechaniek het beste werkt.
Waarschijnlijk is Louis vaak in de werkplaats te vinden. Hij leert al jong hoe hij met gereedschap moet omgaan en houdt ervan om heel precies te werken. Bij zijn vader krijgt hij een prima opleiding om later zelf ook mooie klavecimbels te bouwen. Hij wil straks in de voetsporen treden van zijn vader en zijn beroemde grootvader. Zo worden belangrijke bouwprincipes overgedragen van vader op zoon.
Zijn vader is nu steeds lange periodes afwezig. Bij zijn terugkomst vertelt hij over zijn werk in Antwerpen, de bouw van nieuwe klavecimbels en de verkoop ervan in Leuven en Gent. Daarnaast kan hij ook klavecimbels ombouwen en er een nieuw mechaniek inzetten. Er is veel vraag naar, dus is er werk genoeg. Misschien is Louis wel verschillende keren mee geweest naar Antwerpen. Heeft hij thuis bij vaders afwezigheid zich aan de Hofstraat verder bekwaamd in het bouwen van klavecimbels? Heeft hij uitgeprobeerd op welke manier het mechaniek van het instrument verbeterd kan worden? Heeft hij geëxperimenteerd met verschillende soorten hamertjes? Het is uit het verdere verloop van zijn leven duidelijk dat hij al op zeer jonge leeftijd bekwaam is in het maken van klavecimbels. De basis voor zijn latere werk is hier in Hasselt gelegd.
Aan het einde van zijn Hasselter periode maakt hij nog de storm van november 1775 mee. De zware storm zweept het water van de Noordzee en de Zuiderzee op. De dijken rond de Mastenbroekerpolder breken en het hele gebied komt onder water te staan. Wanneer Johannes Lodewijk op de stadsmuur naar het zuidwesten kijkt is het een grote watervlakte met hier en daar op een terp een boerderij omringd door water. Ook het water in de gracht stijgt tot gevaarlijke hoogte, maar de binnenstad van Hasselt loopt net niet onder.

Afscheid van Hasselt

Het jaar 1776

Op 7 mei 1776 vindt er in het Raadhuis van Hasselt een belangrijke vergadering van Schepenen en Raden plaats. Het voelt voor Dulcken als de afsluiting van een lange periode van onenigheid en processen. Op deze vergadering zijn aanwezig: twee leden van de magistraat, Johannes Lodewijk Dulcken, Abraham Amthuijzen, en Hendrik Fraay de Wilde. Waarschijnlijk zijn ook Grevensteijn en Waterham als advocaten aanwezig.
Allereerst is het proces van Dulcken tegen De Wilde in de zaak van kwaadaardige laster aan de orde. Dit proces loopt al vanaf 22 september 1771 en vindt nu een einde. Dulcken wordt in het gelijk gesteld en De Wilde wordt veroordeeld voor het verspreiden van kwaadaardige laster. Of Dulcken de 1000 gulden schadeloosstelling heeft gekregen is niet duidelijk.
Advocaat Waterham eist van De Wilde 188 gulden en 50 stuivers als kosten en schadeloosstelling voor de verdediging in deze zaak. Hij laat beslag leggen op roerende en onroerende zaken van Hendrik Fraay de Wilde. Ook eist hij 120 gulden van Frans de Wilde, de broer van Hendrik Fraay, die in Amsterdam woont, omdat deze hem als vertegenwoordiger heeft aangesteld in deze zaak. Ook R. Sandberg, de andere advocaat eist nu 314 gulden van Frans de Wilde. Advocaat Klopman eist 118 gulden van Hendrik Fraay de Wilde en beslaglegging op zijn goederen in verband met kosten die hij heeft gemaakt. In totaal kost deze zaak dus meer dan 740 gulden. Hendrik Fraay de Wilde doet nog maandenlang pogingen om de verkoop van zijn bezittingen te voorkomen, maar uiteindelijk verliest hij dat.
Het proces van Amthuizen tegen Dulcken eindigt eveneens. Eind 1773 heeft Amthuijzen nog een keer geprobeerd het geld terug te krijgen. Er ontstaat onenigheid omdat secretaris Exalto D’Ameras nalatig is geweest om de zaak administratief te regelen. Dulcken en de secretaris kunnen niet met elkaar overweg. Grevensteijn zegt daarover: ‘de pandweerder (Dulcken) is niet in goede harmonie met de secretaris’. En dat is nog zacht uitgedrukt. Waarschijnlijk heeft Amthuijzen niet kunnen bewijzen dat zijn vorderingen terecht zijn en ontvangt hij zijn geld niet. De magistraat kan hem daarin niet helpen. Amthuijzen gaat daarna in beroep bij de Ridderschap en Steden. De Staten van Overijssel leggen zijn verzoek neer bij de magistraat van Steenwijk. Grevensteijn schrijft in maart 1776 een felle brief als reactie. De magistraat van Hasselt en Amthuijzen spelen onder een hoedje. Normaal zou de magistraat nooit adviseren bij de Staten in beroep te gaan. Grevensteijn zegt dat de magistraat uit pure rancune ten opzichte van Dulcken handelt. Hij verwijt de magistraat: ’Dat zijn principaal seedert eenige tijd zijn kostwinning op een andere plaats heeft moeten voorzetten, daartoe heeft de Magistraat van Hasselt niet weinig gecontribueerd’. Op de vergadering van 7 mei 1776 vindt de ’eindafrekening” plaats. Dulcken wordt in beide processen in het gelijk gesteld.
Na deze mei-maand zijn er nog weinig processen waarin Dulcken een rol speelt. Alleen de krijgsraad doet voor een advocaat een poging geld van Dulcken los te krijgen als vergoeding voor de hoge kosten. Er is een periode afgesloten. Dulcken verhuist met zijn vrouw en kinderen naar Antwerpen.

Hoe hun levens verder verlopen is valt buiten dit verhaal.

GeplakteAfbeelding-1 4

Op 3 november zijn Dulcken en zijn vrouw in Amsterdam waar ze een kopie van hun huwelijksakte in de kerk in Sloterdijk ophalen. Om ergens anders een nieuw leven te kunnen beginnen, hebben ze deze akte waarschijnlijk nodig om te kunnen bewijzen dat ze gehuwd zijn. Uit deze gegevens blijkt dat de familie Dulcken uiterlijk november 1776 Hasselt heeft verlaten.
Ze gaan wonen in Antwerpen van waaruit hij zijn nieuwe vinding, de pianoforte, in diverse steden verkoopt. Op 13 maart 1777 is hij in Gent, waar hij in het logement de Haeze-Wind een klavecimbel verkoopt met dubbele klavieren en vijf registers, in 1740 in Antwerpen gemaakt door Daniël Dulcken. Johannes Lodewijk heeft de klavecimbel van zijn vader omgebouwd tot een pianoforte en het vergroot tot vijf octaven. Om de kopers zekerheid te bieden, geeft hij tien jaar garantie op het door hem uitgevonden mechaniek.

Koorn-markt

DAt’er in den Haeze-Wind op de Koorn-Markt binnen deze Stad te zien en te koopen is een Steirt-Clavecimbel met dobbele Clavieren en vyf Registers, gemaekt door Daniël Dulcke tot Antwerpen in 1740, en nu onlangs door zynen zoon tot vyf Octaven compleet gebragt met een nieuwe ondervindinge, waer door men den Toon kan doen verminderen en ophouden, voor welk mechanicq Werk den voornoemden Zoon de thien eerstkomende jaeren verantwoord.

Toch blijft hij niet in Antwerpen wonen. Rond 1780 vestigt hij zich in Parijs, in 1783 in de Rue Vieille du Temple en vanaf 1788 in de Rue Mauconseil. Zijn laatste levensteken komt uit München waar hij bij zijn zoon gaat wonen. Hij overlijdt tussen 1793 en 1795 te München want op de ondertrouw acte van Jan Dulken staat: ouders dood

trouwacte Jan : Johannes Dulken



Weduwe Dulcken

Er zijn nog andere tekenen waaruit blijkt dat Dulcken plannen heeft om uit Hasselt te vertrekken. In januari 1776 huurt hij voor zijn moeder, weduwe Dulcken, een huisje in Hasselt. Ze vertrekt dus uit de Nieuwstraat om op zichzelf te gaan wonen. Zolang Johannes Lodewijk in Hasselt woont, zal hij haar hebben onderhouden. Dat verandert wanneer de familie Hasselt verlaat. In de kerkenraadsnotulen van 28 juni staat: ’is aan de Broederen Diakonen aanbevolen om cautie stellinge bij de H. van de Magistraat te verzoeken voor de weduwe Dulkes’. Blijkbaar heeft zij zich tot de diakenen gewend voor ondersteuning en de diakenen willen graag dat de magistraat zich borg stelt. Deze vraag komt elke vergadering weer terug.
Op 31 oktober stuurt ‘Susanna Maria Knopfelein, wed. Van Dulcken’ een request naar de staten van Overijssel. Uit het antwoord van de staten op 4 maart 1777 aan de magistraat verstuurd, is bekend dat de weduwe geklaagd heeft dat de magistraat haar met geweld de stad wil uitzetten. De beslissing van de magistraat stuurt ze mee, en vraagt de staten of ze de magistraat wil opdragen haar toestemming te geven om in Hasselt te blijven wonen.
De magistraat stuurt een
lange brief terug aan de staten waarin ze haar beleid verdedigt. De magistraat brengt naar voren dat de weduwe wel zegt dat ze sinds augustus 1769 in Hasselt woont, maar dat dit bij hem niet bekend is. Het werd duidelijk toen ze een huisje had gehuurd en bij de diakenen om ondersteuning aanklopte. Het is hem onbekend waarom ze in Hasselt is komen wonen en dat ze echt bij haar zoon intrek had genomen. Ze was daar voor haar plezier op bezoek dacht men. Pas in januari toen ze zelfstandig woonde, kon er van haar een borgstelling gevorderd worden. Die borgstelling is nodig wanneer je als arm persoon in Hasselt wilt komen wonen.
Weduwe Dulcken heeft in haar brief geschreven dat ze niemand financieel tot last is geweest. Hooguit heeft de diaconie haar een aantal -zes à zeven- weken ondersteund met zes stuivers per week. De magistraat noemt dat een leugen. Zodra ze namelijk zelfstandig is gaan wonen, is ze de een na de ander lastig gevallen en nog steeds door liefdadige luiden ondersteund. Ook de diaconie heeft haar geruime tijd ondersteund, maar is daar uiteindelijk mee gestopt. In de kasboeken van de diaconie is haar naam nergens te vinden. Ze komt niet voor op de lange lijst met armen die permanent ondersteund worden en ook zijn er in de loop van 1776 geen betalingen aan haar verricht.
In haar brief heeft de weduwe ook gesuggereerd dat de vraag van de magistraat naar een borgstelling ‘zoude zijn voortgekomen uit haat en onenigheid tegen haar zoon’. De magistraat noemt dit laster en onwaarheid. Tenslotte nog een waarschuwing aan het adres van de staten: ‘dat niet Uw Edele Mog. maar van ons de macht is om iemand binnen de Stad te permitteren om te mogen wonen of niet en zouden onze orders ook reeds ter uitvoering hebben gebracht zo wij niet respecthalve vooraf hadden willen berichten, gelijk wij hiermede voor bericht houden’. De magistraat hoopt dat de staten het verzoek van weduwe Dulcken van de hand zullen wijzen ‘zodat we onze macht en gezag binnen onze stad in vrijheid kunnen uitoefenen’. Toch wordt weduwe Dulcken niet direct de stad uitgezet.
Op 2 juli 1777 meldt het kerkenraadsverslag dat de diakenen nu, na afwijzing door de magistraat, cautie, borgstelling, moeten verzoeken bij verwalter hoogschout. De laatste keer dat ze in de notulen wordt genoemd is 18 december 1777. Of ze daarna daadwerkelijk met geweld de stad is uitgezet is niet duidelijk. Enkele maanden later, op
18 april 1778 levert ze haar attestatie, die ze van de kerkenraad van Hasselt heeft gekregen, in bij de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Epe. Daar woont ze zes jaar om daarna te verhuizen naar Heerde, waar ze op 8 april 1784 lid wordt. Ze is dan ongeveer 80 jaar. Ze overlijdt op 12 juni 1789 en wordt vier dagen later in Heerde begraven.
Je kunt je afvragen waarom ze niet met haar zoon en zijn gezin meegegaan is naar Antwerpen. Waarschijnlijk was dat voor haar geen aantrekkelijk vooruitzicht. Zij is in 1764 om onbekende redenen uit Antwerpen naar Brussel vertrokken. Volgens haar was dat om met haar schoonzoon een nieuwe zaak op te zetten. Maar is dat de enige reden? Daarnaast heeft ze van Johannes Lodewijk natuurlijk ook gehoord van zijn
conflict met ds. Diepelius. Hoe zou de kerkenraad reageren wanneer zij lid van de Kruisgemeente de Olijfberg wilde worden? En ten slotte is niet duidelijk of haar zoon Antwerpen als tussenstation zag om zich uiteindelijk in Parijs te vestigen.


Verkoop van het panden

Als Dulcken Hasselt verlaat, komen de panden waarin hij gewoond en gewerkt heeft leeg te staan. Een maand na de ‘slotvergadering’ in het Raadhuis wordt het pand in de Hofstraat per executie verkocht. Omdat nergens beschreven staat dat Dulcken failliet zou zijn en er ook geen beslag/ panding op het pand ligt, is het waarschijnlijker dat de werkplaats gewoon per opbod verkocht wordt. Het pand wordt gekocht door Jan Admiraal, schilder en glazenzetter. Eigenlijk is het maar de helft van een pand, de andere helft is al lang in het bezit van Klaas Admiraal die daar ook zijn bedrijf heeft gevestigd. Jan Admiraal betaalt een koopprijs van 15 gulden en 19 stuivers.
Het huis in de Nieuwstraat blijft een jaar lang leeg staan. Overal in Hasselt staan huizen leeg en er zijn geen kopers voor. Sommige huizen raken zo in verval dat ze afgebroken worden. De situatie wordt nog erger door de stormramp op 21 november 1776 waarbij een groot gedeelte van Noord-West-Overijssel onder water komt te staan. In november 1775 was het kantje boord geweest. De dijken hadden het gehouden, maar het woeste water was dichtbij geweest. Op deze 21 november stroomt om vier uur ‘s nachts het water al over de boorden van de gracht en staat twee voet hoog tegen de huizen aan. In de iets lagergelegen Nieuwstraat staat het water drie voet hoog. Met man en macht wordt er gewerkt om de binnenstad te redden, wat ook gelukt is. Ten oosten van Hasselt breken de dijken door en het gehele gebied tot Rouveen en Staphorst komt onder water te staan. Hasselt is een eilandje omringd door een kilometers brede watervlakte.
Het huis van Dulcken wordt in februari 1777 gekocht door Grevensteijn. Hij stuurt een week later een brief aan de magistraat met daarin het verzoek het huis te mogen repareren om het weer bewoonbaar te maken. De vensterglazen, de vloeren en muren moeten hersteld worden en de dakgoot moet vernieuwd worden. Hij had het wel eerder willen aanpakken, maar heeft de verkoop afgewacht. Nu hij zelf eigenaar is geworden, wil hij direct aan de slag. De muur tussen de Regenboogsteeg en zijn tuin is omgevallen en ligt in zijn tuin. Ook de schutting tussen zijn tuin en het pand van de krijgsraad moet hersteld worden. Omdat het hier gaat om stadseigendommen vraagt hij toestemming om het te herstellen. Op
14 maart krijgt hij de gevraagde toestemming van de magistraat, mits hij de reparaties doet in overleg met timmerman en metselaar Baas.
In de registers voor de 50ste penning staat vermeld dat het huis op 14 juni bij opbod is verkocht. Grevensteijn koopt het huis voor 33 gulden, een schijntje van wat het tien jaar eerder waard was.

Register van de 50ste penning 1777.
Register van de 50ste penning 1777.

Johannes Lodewijk Dulcken jr

München

Johannes Lodewijk krijgt zijn opleiding bij zijn vader in Hasselt. Wanneer zijn ouders in 1776 naar Antwerpen verhuizen, gaat hij mee. De eerste vijftien jaren van zijn leven heeft hij in het kleine stadje Hasselt doorgebracht; nu gaat hij naar het grote Antwerpen.
Waarschijnlijk is hij in Antwerpen direct gaan meewerken in de werkplaats van zijn vader die zijn nieuwe vinding steeds verder verbetert. De vernieuwde klavecimbel heeft de naam pianoforte gekregen. Hoe lang ze samen in Antwerpen aan het werk zijn geweest is niet precies bekend; waarschijnlijk maar twee jaar. Ergens tussen 1777 en 1780 verhuist zijn vader naar Parijs, waar hij opnieuw een werkplaats inricht.
Waarschijnlijk waren de Dulckens, vader en zoon zeer succesvol. Zelfs zo succesvol dat dit wordt opgemerkt door Karl Theodor von der Pfalz, de keurvorst van Beieren. Deze Karl Theodor is een belangrijk man in die tijd en bestuurt een groot gebied in Duitsland. Hij was ook in het bezit van het Land van Ravenstein en het markizaat Bergen op Zoom en hij is hertog van Gulik en Berg. Hij heeft dus behoorlijk wat connecties in Nederland. Karel Theodoor is een groot muziekliefhebber en bespeelt zelf ook een instrument (fluit). Hij vraagt Johannes Lodewijk jr. om in 1779 mee te gaan naar München. Hij is dan pas 18 jaar. Zo jong en dan al erkend als geniale clavecimbelbouwer.
Over zijn leven en werk in München is veel bekend. Er zijn diverse artikelen over geschreven. Daarom nu enkele hoofdlijnen.

In München komt Louis in 1779 als assistent in dienst bij koninklijke pianobouwer Johann Peter Milchmeyer, die aan het hof van keurvorst Karl Theodor werkt. In zijn werkplaats is Johann Peter onder andere verantwoordelijk voor het zorgvuldig behouden, verbeteren en vernieuwen van alle vleugels die bij het paleis behoren. In juni 1782 neemt Dulcken het ambt van Milchmeyer over en wordt hij op 21-jarige leeftijd stadspianomaker. Hij is een echte ambachtsman. Hij maakt voor het hof bijzondere instrumenten en verkoopt de ene pianoforte na de andere, niet alleen in München en Beieren, maar ook ver daarbuiten. In München wordt hij op verschillende manieren aangesproken: Johann Ludwig, Jean Louis maar vaak ook enkel met Louis.

Detail_Dulckenflügel
Kurpfälzisches Museum Heidelberg


Scherm­afbeelding 2024-01-26 om 13.14.20
Kurfüstin Elisabeth Auguste


Scherm­afbeelding 2024-01-28 om 19.56.09
Keurvorstenpaar (links en rechts) en het klavier van Louis Dulcken II


Huwelijk

In 1799 trouwt Louis Dulcken met
Sophie Lebrun en wordt daardoor opgenomen in een zeer muzikale familie. Zijn vrouw Sophie is de dochter van de Badense virtuoze hoboïst en componist Ludwig August Lebrun en van de Badense sopraan en componist Franziska Danzi. Sophia is een buitengewoon goede pianiste en componeert zelf ook muziekstukken. Ze treedt op in Parijs, Zwitserland en Italië.
Louis Dulcken en zijn vrouw Sophie krijgen zeven kinderen, twee zonen en vijf dochters, die bijna allemaal carrière maken als bekende muzikanten. Door het huwelijk met Sophie Lebrun vormt het huis van Louis Dulcken 'lange tijd de meest interessante ontmoetingsplaats van de toenmalige goed opgeleide muziekwereld in München'. Musici en componisten komen langs.
Ook financieel gaat het Dulcken voor de wind. Hij verdient veel geld met zijn unieke pianofortes. Overal in Europa kopen vorstenhuizen zijn instrumenten. Keizerin Josephine van Frankrijk koopt tijdens haar bezoek aan München in 1805/06 twee van zijn instrumenten en ze bestelt kort daarna nog een derde, waar ze in Parijs zo blij mee zijn dat het daar lange tijd tentoongesteld wordt. In 1816 wordt er een vleugel bezorgd bij de Oostenrijkse keizerin Carolina Augusta, een dochter van de Beierse koning Maximiliaan I Jozef. Ook gaat er een instrument naar Sint-Petersburg.

Louis-Sophie-wit
Louis & Sophie Dulcken
33C1871F-03D4-4062-B8BB-16FE4FDFED94_1_102_o

CE19EABC-10D0-4B1D-8DD5-09AA2F94FEC7
Greifenberger Institut für Musikinstrumentenkunde


Zijn werk

Dulcken heeft zich in zijn lange carrière ontwikkeld door steeds nieuwe verbeteringen uit te proberen. Zijn werk laat zien dat hij door verschillende stromingen beïnvloed is.
Van zijn vader en grootvader heeft hij geleerd hoe hij de constructie van de instrumenten optimaal moet maken. Zijn manier van het vastzetten van de klankbodem is typisch iets dat hij van thuis heeft meegenomen. Ook het verlijmen van de wanden van de klankkast op de bodem waarbij de wanden eerst verlijmd worden voordat hij met de verdere bouw van de fortepiano begint, is iets wat hij uit Hasselt/ Antwerpen heeft meegenomen. In de keuze voor de dikte van de verschillende onderdelen is de invloed van zijn vader en grootvader te herkennen.
Daarnaast is hij ook beïnvloed door de Augsburgse pianobouwer Andreas Stein en door andere Zuid-Duitse instrumentenbouwers.
Muziekkenners vertellen dat Louis Dulcken tijdens zijn leven beschouwd wordt als de meest succesvolle pianobouwer van München. Hij wordt geprezen voor bijvoorbeeld de kwaliteitskenmerken van zijn instrumenten. Ze hebben 'een puur sonore toon', houden 'een permanente stemming' en kunnen fagot, harp, harmonica enz. nabootsen door middel van een slim aangebracht mechanisme'. Ze worden gekenmerkt door 'een elegante en smaakvolle constructie', waardoor zijn instrumenten zeer gerespecteerd en welkom zijn. Kortom Dulcken is geniaal in zijn manier van bouwen. Hij weet klanken uit zijn instrumenten ten gehore te brengen die luisteraars tot vervoering brengen.
Zijn piano’s vallen in de prijzen. Hij ontvangt zowel in 1819 als in 1820 op een grote tentoonstelling in München een medaille voor zijn voortreffelijke fortepiano’s.
Vader Johannes Lodewijk sr. heeft het succes van zijn zoon nog mee mogen maken. Vanuit Parijs houdt hij contact met hem en aan het einde van zijn leven verhuist hij ook naar München waar hij tussen 1793 en 1795 overlijdt.
In 1828 stopt Louis als hofpianomaker. Hij overlijdt in 1836; zijn vrouw Sophie in 1863.


"Dulken, (Johann Ludwig), wurde zu Amsterdam den 5. August 1761 geboren, lernte in seiner Vaterstadt, und dann in Paris von seinem Vater Klaviere, Fortepiano und dergleichen Instrumente bauen, und wurde vom Churfürsten Karl Theodor als mechanischer Klaviermacher an seinem Hofe zu München 1781 angestellt, in welcher Eigenschaft er sich noch befindet, und daselbst den 18. April 1799 die berühmte Klavierspielerinn Sophie Le Brün heirathete. Dieser Künstler erwarb sich durch seine vortreffliche Fortepiano, die einen reinen, sonoren Ton haben, eine andauernde Stimmung halten, und durch einen geschickten angebrachten Mechanismus Fagote, Harfe, Harmonika etc. nachahmen, die vom Friederici in Gera erfundene Bebung vortrefflich enhalten, u. s. w. auch sich durch eleganten und geschmackvollen Bau auszeichnen, große Celebrität, seine Instrumente sind sehr gesucht und willkommen, und finden zahlreichen Abgang nicht nur in ganz Deutschland, sondern auch in Frankreich, in der Schweiz, Italien, Rußland u. s. w." Baierisches Musik-Lexikon, 1811, p. 70

Scherm­afbeelding 2023-11-01 om 20.13.08
Scherm­afbeelding 2023-11-01 om 20.14.07
Meerdere krantenartikelen




De erfenis van de familie Dulcken

Rond 1780 verdwijnt door de opkomt van de fortepiano de belangstelling voor de klavecimbel. Het is zelfs zo dat na 1800 veel klavecimbels bij het grofvuil worden gezet of letterlijk in de fik gestoken. Toch zijn er klavecimbels bewaard gebleven die nu in diverse musea tentoongesteld worden.
Van Johannes Daniël Dulcken zijn ongeveer vijftien klavecimbels bewaard gebleven maar van Johannes Lodewijk Dulcken (1735-1793) zijn er geen bekend.
Van Johannes Lodewijk Dulcken (1761-1835) zijn nog 25-30 instrumenten bekend, zowel klavecimbels als pianofortes. Ze bevinden zich in musea en in privébezit. De vroegst bekende fortepiano werd eind jaren 1780 gebouwd en staat in het Smithsonian Institution in Washington. De jongste instrumenten dateren uit de jaren na 1830.
Rond 1980 neemt de belangstelling voor klassieke klavecimbels weer toe. Men probeert een originele Dulcken precies na te maken om zo dezelfde tonen en klanken te kunnen voortbrengen. Sindsdien zijn er veel klavecimbels op de markt verschenen die een kopie zijn van een van de Dulcken-klavecimbels. Ook worden in advertenties concerten aangekondigd waarbij gebruik gemaakt wordt van een (kopie)-Dulcken.


openen
logo
IV
Op 30 april 2024 werd bij Collectie Overijssel een document in inv. nr. NL-ZICO 0058.2. Dossier 475 geopend waarop vier lakzegels zijn bevestigd.

VIDEO

Wat is het verhaal hierachter?









Sophia Lebrun
Scherm­afbeelding 2023-09-25 om 10.14.55

Dülken war noch überdieß seit 1799 mit der berühmtesten Clavierspielerin ihrer Zeit, der bekannten Sophie Lebrun vermählt. Seine 3 Töchter waren gleichfalls Clavierspielerinnen und Sängerinnen, und so bildete sein Haus in der Prannersstraße lange Zeit den interessanten Versammlungsplatz der damaligen gebildeten musikalischen Welt in München."

IMG_7268
Sophie Dulcken, geb. Lebrun, um 1805

IMG_6150

Zu Louis Dulcken 
aus: Felix Joseph Lipowsky, Baierisches Musik-Lexikon, München 1811, S. 70 
"
Dulken, (Johann Ludwig), wurde zu Amsterdam den 5. August 1761 geboren, lernte in seiner Vaterstadt, und dann in Paris von seinem Vater Klaviere, Fortepiano und dergleichen Instrumente bauen, und wurde von dem Churfürsten Karl Theodor als mechanischer Klaviermacher an seinem Hofe zu München 1781 angestellt, in  welcher Eigenschaft er sich noch [1811] befindet, und daselbst den 18. April 1799 die berühmte Klavierspielerin Sophie Le Brün heirathete. Dieser Künstler erwarb sich durch seine vortreffliche Fortepiano, die einen reinen, sonoren Ton haben, eine andauernde Stimmung halten, und durch einen geschickten angebrachten Mechanismus Fagote, Harfe, Harmonika &c. nachahmen, die von Friederici in Gera erfundene Bebung vortrefflich en[t]halten, usw. auch sich durch eleganten und geschmackvollen Bau auszeichnen, große Celebrität, seine Instrumente sind sehr gesucht und willkommen, und finde zahlreichen Abgang nicht nur in ganz Deutschland, sondern auch in Frankreich, in der Schweiz, Italien, Rußland usw."



IMG_0049
IMG_6145
LUDWIG DULCKEN & SOHN

DULKEN (Jan Lodewijk), geboren te Amsterdam den 5 den Augustus 1761, leerde aldaar , onder de leiding zijns vaders, de kunst om klavieren, en naderhand te Parijs piano-fortes en andere instrumenten te maken. In 1781 deed de keurvorst van Beijeren hem te Munchen komen, waar hij de beroemde klavierspeelster Sophia Le Brun trouwde, en waar hij zich nog in 1812 bevond. De instrumenten, die hij vervaardigde, bezitten eenen zoo hoogen graad van volkomenheid, wat de toon en het zuivere mechanisme betreft, dat zij niet alleen door geheel Duitschland, maar zelfs in Zwitserland en Italië vespreid zijn geworden en er zeer gezocht waren.
Zijn dochter
Louise was een piano virtuose.




Johann Ludwig Dülken, schon von dem Kunst liebenden und übenden Karl Theodor 1781 als „mechanischer“ Hofclaviermacher in München angestellt, war wirklich ein mechanisches Talent, und hatte unserm München bald einen bedeutenden Ruf im Fache der Pianofortebaukunst erworben. Dülcken hatte die Pianofortebaukunst in Hamburg und Paris erlernt, und diese Kunst nach München verpflanzt. Selbst ein erfinderischer Kopf, wußte er auch die Fortschritte und Anforderungen seiner Zeit wohl zu benützen; denn seine Fortepianos besaßen neben dem Fortezug auch den Fagott- und Harfenzug, die Fridericische Bebung u. dgl. Dabei zeichneten Sie sich aber auch durch solide Bauart, schönen Ton und gleichförmige Scala so sehr aus, dass Sie nicht nur in Deutschland, sondern auch in der Schweiz, in Frankreich, Italien und Rußland sehr gesucht waren. Dülken war noch überdieß seit 1799 mit der berühmtesten Clavierspielerin ihrer Zeit, der bekannten Sophie Lebrun vermählt. Seine 3 Töchter waren gleichfalls Clavierspielerinnen und Sängerinnen, und so bildete sein Haus in der Prannersstraße lange Zeit den interessanten Versammlungsplatz der damaligen gebildeten musikalischen Welt in München." Kunst- und Gewerbeblatt des Polytechnischen
Vereins für das ..., 1858
, p. 719

Scherm­afbeelding 2023-09-25 om 10.10.43

MÜNCHEN - "Die sochergestalt nach dem Ausspruche der Commission und nach Decret der Central-Ausschutz Versammlung vom 22 Dezemb., ernannten Preiseträger für die Auststellung des Jahres 1819 sind nun folgende : [...] 3) herr Instrumentenmacher Dülken in München, wegen der Vorzuglichkeit seiner musikalischen Instrumente." Kunst- und Gewerbeblatt des Polytechnischen Vereins für das ..., 26/01/1820, p. 59

Scherm­afbeelding 2023-09-30 om 13.28.22
Scherm­afbeelding 2023-09-30 om 13.28.47


MÜNCHEN - "Bei der disjährigen, durch den polytechnischen Verein für : Baiern zu München veranstalteten Industrie- und Gewerbsausstellung, haben folgende Konkurrenten die von dem Verein gestiftete Medaille erhalten: [...] Der Instrumentenmacher Dülken zu München, für die Vorzüglichkeit seiner Fortepianos." Allgemeine Zeitung München, 06/01/1820, p. 23

Scherm­afbeelding 2023-09-30 om 13.14.17

MÜNCHEN - "Von musikalischen Instrumenten hatte die Kunst-Ausstellung einen Flügel von 6 Octaven und mit 5 Veränderungen, von Hrn. Instrumentenmachet Dülken in München, aufzuweisen. Die Instrumente dieses Künstlers haben bereits einen so ausgebreiteten wohlverdienten Ruf, dass es unnöthig wäre, hier noch zu ihrem Lobe etwas hinzufügen zu wollen. Sie sind im Ausland wie im Inland geachtet und machen einen bedeutenden Handels-Artikel aus (Die verstorbene Kaiserin Josephine von Frankreich kaufte bey ihrer Anwesenheit zu München zwey Fortepiano's von hrn. Dülken, und bestellte kurz darauf noch ein drittes, mit welchem man in Paris so sehr zufrieden war, dass es daselbst längere Zeit öffentlich ausgestellt wurde. Auch nach St. Petersburg ist vor kurzem ein Dülkisches Instrument gegangen, das vort allgemeines Beyfall erhielt.)" Kunst- und Gewerbeblatt des Polytechnischen Vereins für das ..., 15/01/1820, p. 35

Scherm­afbeelding 2023-09-30 om 13.23.57
Pasted Graphic

Portrait of Caroline Augusta (by Eduard Ritsch, undated)

Carolina*
Empress_Charlotte_Auguste



Hortense, original name Eugénie-Hortense de Beauharnais, (born April 10, 1783, Paris, France—died October 5, 1837, Arenenberg, Switzerland), queen of Holland, stepdaughter of Napoleon I, and mother of Napoleon III.
The daughter of the future
empress Joséphine and of her first husband, Alexandre de Beauharnais, Hortense became one of the attractions of the court after Napoleon became first consul of the French in 1799. To strengthen her position, Joséphine encouraged a marriage between Hortense and Louis Bonaparte, Napoleon’s brother (1802). The marriage, although an unhappy one, produced three children, the third of whom, Charles-Louis-Napoléon Bonaparte, survived to become Napoleon III. In 1806, when Louis became king of Holland, Hortense accompanied him to The Hague. Although Napoleon divorced Joséphine in 1809, he refused to allow Hortense and Louis a divorce but countenanced their separation in 1810, when Holland was annexed to France.

When Napoleon was exiled in 1814, Hortense, although under the protection of the allies and created duchesse de Saint-Leu, became the centre of Bonapartist intrigue; and her support of Napoleon during his return (the Hundred Days) led to her banishment from France in 1815. She finally settled in Arenenberg, Switzerland, where she lived until her death, devoting herself to her writing and to the protection of her sons. Her memoirs were published between 1831 and 1835.



Bellini & Schubert & Hortense songs - Royal Palace Amsterdam - Meincke & Pieter Meijer piano


QUEEN HORTENSE  COMPLETE MOVIE - LA REINE D’HOLLANDE - ARENENBERG

QUEEN HORTENSE - LA REINE D’HOLLANDE - PALACE ‘T LOO ‘KUNSTZAAL’

QUEEN HORTENSE - LA REINE D’HOLLANDE - PALACE ‘T LOO ‘KUNSTZAAL’

HORTENSE DE VERGETEN KONINGIN VAN HOLLAND


MEINCKE & PIETER MEIJER "Piano forte Fabrikeurs van hunne Majesteiten"


Scherm­afbeelding 2023-11-01 om 20.25.00
Scherm­afbeelding 2023-11-01 om 20.32.06

"2718. Ein sehr guter Dülkenscher Flügel mit 6 Oktaven und 4 Pedalen, dann ein ganz gutes Forte-Piano von 5 ½ Oktaven sind in der Burggasse No. 169 beym Bäcker über 3 Stiegen rückwarts um billigen Preis zu verkaufen oder für 2fl. monatlich zu vermithen." Königlich Bayerischer Polizey-Anzeiger von München, 13/06/1824, p. 476


Die Biographie Louis Dulckens

Margarete Madelung, Greifenberg 1998 GREIFENBERGER INSTITUT FÜR MUSIKINSTRUMENTENKUNDE

Louis Dulcken wurde am 5.August 1761 als Sohn Johann Ludwig Dulckens in Amsterdam geboren. Sein Vater war der Sohn des berühmten Cembalobauers Johann Daniel Dulcken, er lebte als Klavierbauer in Amsterdam, Hasselt, Antwerpen und ab 1780 bis 1791 in Paris. Es wird angenommen, daß Louis Dulcken den Cembalo- und Klavierbau bei seinem Vater und in Hamburg lernte. Vermutlich seit 1779 war Louis Dulcken als Assistent von J.P.Milchmeyer in München. Milchmeyer ist am Münchner Hof tätig gewesen, er war u.a. für die ”sorgfältige Erhalt-, Verbesser- und Erneuerung aller zum Music Staat gehörige[n] Flügel und Pantalons” zuständig. Im Juni 1782 übernahm Dulcken das Amt Milchmeyers, nachdem dieser sich ”unter Mitnahme aller Werkzeuge nach Frankfurt abgesetzt hatte”. Im selben Jahr erhielt er die Konzession als städtischer Klaviermacher. Da er sich selber als ”Facteur de Clavecin Mechanique”, also als Cembalobauer bezeichnete, wird vermutet, daß er in den 1780er Jahren noch hauptsächlich Cembali baute, von denen jedoch keines erhalten ist. 1788 ersuchte er bei Hofe um eine Erhöhung seines auf 300 Gulden belaufenden Gehaltes, in der er mit Selbstbewußtsein von seinen bisherigen Leistungen spricht und den Absatz seiner Instrumente hervorhebt. Er schreibt, daß er „gleichwohl an eifriger Erfüllung meiner Dienstschuldigkeit sowohl, als an meinem bestrebendem Kunstfleiß noch nicht mündestens erwünschen lassen; Gleichwohl ich es durch meine mannigfaltig neue Arbeiten und Inventionen ... zur höchsten Zufriedenheit noch immer sattsam zu beweisen können glaube. Auch fürohin werde ich nicht ermangeln, ferner Probe meiner nicht selbst zu berühmenden Geschicklichkeit und unverdroßenen Kunstfleißes an Tage zu legen. Auch um den Staate sogar mich nicht ganz unbedeutend dadurch verdient zu machen, daß ich mit dem zusehens sich immermehr ausbreitenden Verkehr meiner Instrumente ... von Zeit zu Zeit auch einigen Geldeinfluß ins Land herein zu bewirken vermöge.”
Bereits nach sechs Jahren Tätigkeit scheint Dulcken seine Instrumente auch außerhalb Bayerns verkauft haben zu können.
Mit seiner Heirat im Jahr 1799 wurde Louis Dulcken Verwandter zahlreicher Musiker des ehemals Mannheimer, jetzt Münchner Hoforchesters. Seine Frau Sophie Lebrun war die Tochter des Hofoboisten August und der Hofsängerin Franziska Lebrun. Über die Genealogie der Lebruns wurde bereits ausführlich berichtet (Siehe Kapitel 2.1.), so daß hier nur noch anzufügen bleibt, daß sich Sophies Onkel Franz Danzi und ihr Vormund Theobald Marchand als Trauzeugen der Heirat Sophies mit Louis Dulcken zur Verfügung gestellt hatten. Louis Dulcken und seine Frau Sophie bekamen sieben Kinder, zwei Söhne und fünf Töchter, die fast alle Karriere als bekannte Musiker machten.
Sophie Dulcken war eine hoch gerühmte Pianistin, Lipowsky feiert sie mit folgenden Worten:
”Brün, (Sophie Le), (...) lernte die Anfangsgründe der Musik in München bei Knechtl, das Klavierspiel bei Streicher, und den Generalbaß bei Schlett, (...). Sie ist in jeder Rücksicht eine wahre Künstlerinn auf dem Klavier, und spielt dieses Instrument mit geistvollem Ausdrucke, wahrer Empfindung, und einer außerordentlichen Fertigkeit. Als sie Reisen nach Paris, der Schweiz und Italien machte, bezauberte ihr vortreffliches Spiel jeden Zuhörer, und Kenner und Künstler gestanden ihr den ersten Rang der Kunst zu. Nebst diesem singt sie sehr artig, hat einen tiefen Blick in das wesentliche der Musik, verbindet mit ihren großen praktischen musikalischen Kenntnissen auch theoretische in gleichem Grade, und versteht gründlich die Komposition. Für das Klavier hat sie mehrere Konzerte, Sonaten u. dgl. in Musik gesetzt; Schade! Daß dieselben nicht durch Stich oder Druck allgemein bekannt geworden sind.”

Durch die Heirat mit Sophie Lebrun bildete das Haus Louis Dulckens ”lange Zeit den interessantesten Versammlungsplatz der damaligen gebildeten musikalischen Welt in München.” Sophie Dulcken war um 1810 ”eine der angesehendsten Persönlichkeiten im Münchner Künstlerkreis Harmonie.” Zu ihren Bekannten zählten Carl Maria von Weber, der sie 1811 aufsuchte und Louis Spohr, mit dem sie 1815 bei einem Konzert im Salon der bayrischen Königin Caroline auftrat. Dieses rege gesellschaftliche Leben im Hause Dulcken war dem Geschäft des Klavierbauers sicherlich sehr von Vorteil, und ”man kann nur vermuten, was sie [Sophie Dulcken] durch ihre künstlerische Herkunft und ihr pianistisches Können als Schatz in die Ehe einbrachte.”
Die wirtschaftliche Entwicklung der Werkstatt Dulckens jedenfalls gestaltete sich in den folgenden Jahren sehr postiv. Bei seiner Hochzeit hatte sein Vermögen laut Ehekontrakt 12000 Gulden belaufen. Im selben Jahr wurde sein königliches Gehalt auf 600 Gulden erhöht, so daß er im Jahr 1804 für 25 000 Gulden ein Haus in der Prannerstraße, später umbenannt in Promenadenstraße, erwerben konnte. Auch in den nächsten Jahren konnte Dulcken seinen Absatz so erfolgreich gestalten, daß er bis zum Jahr 1815 insgesamt ”zweymalhundert Tausend Gulden (...) nach Baiern gezogen” hatte. Für diese Summe waren Instrumente von ihm außerhalb Bayerns verkauft worden. Auch einer von Dulckens Söhne scheint zeitweise in der Werkstatt mitgearbeitet zu haben. Einige erhaltene Instrumente Dulckens nennen ihn auf ihrer Signatur. Allerdings scheint die Zusammenarbeit nicht dauerhaft gewesen zu sein. 1820 zog der älteste Sohn Theobald nach Hamburg um, 1928 wanderte er möglicherweise zusammen mit seinem jüngeren Bruder Heinrich nach London aus. Im April desselben Jahres gab Louis Dulcken seine Konzession als städtischer Klaviermacher ab. Am 26. Dezember 1836 starb er in München, seine Frau Sophie überlebte ihn um beinahe 30 Jahre. Sie starb im Juli 1863. Dulckens Instrumente waren bis in die höchsten gesellschaftlichen Kreise begehrt. Als Hofklaviermacher belieferte er einerseits naheliegenderweise den Münchner Hof. Auf einer Abbildung des Thronsaales der Königin Caroline von Bayern ist ein Hammerflügel Dulckens dargestellt. Daneben existiert im Bayerischen Hauptstaatsarchiv ein Konzessionsgesuch eines ehemaligen Gesellen Dulckens, aus dem hervorgeht, daß sich in der Münchner Residenz und in Nymphenburg eine ganze Anzahl von Instrumenten Dulckens befanden. Aber auch andere Herrscherhäuser Europas erwarben Instrumente Dulckens, so die Kaiserin Josephine von Frankreich. Sie kaufte bei ihrem Besuch in München im Jahr 1805/06 zwei seiner Instrumente und ”bestellte kurz darauf noch ein drittes, mit welchem man in Paris so sehr zufrieden war, daß es daselbst längere Zeit öffentlich ausgestellt wurde.” In demselben Jahr wurde das Instrument aus dem Haus Thurn und Taxis in Regensburg gebaut. Ferner verschenkte die Stadt München Klaviere Dulckens, wie aus oben genanntem Konzessionsgesuch des ehemaligen Gesellen hervorgeht. Im Jahr 1816 gelangte auf diesem Weg anläßlich ihrer Hochzeit ein Flügel zur österreichischen Kaiserin Carolina Augusta, die eine Tochter des bayerischen Königs Maximilian I. Josef war.
So galt er ”zu seinen Lebzeiten als der erfolgreichste Klavierbauer Münchens.” Lipowsky beispielsweise lobt die Qualitätsmerkmale der Instrumente Dulckens. So hätten sie ”einen reinen sonoren Ton”, sie hielten ”eine andauernde Stimmung” und könnten ”durch einen geschickt angebrachten Mechanismus Fagote, Harfe, Harmonica ec. nachahmen.” Außerdem zeichneten sie sich ”durch eleganten und geschmackvollen Bau” aus, weswegen seine Instrumente sehr geachtet und willkommen seien. Der ”Wöchentliche Anzeiger für Kunst- und Gewerbefleiß” hob 1815 in Zusammenhang mit der Beliebtheit der Pianofortes Dulckens folgende Besonderheit der Produktionsweise Dulckens hervor. Hier findet man geschrieben:
”In Betracht des schon großen Absatzes und Rufes seiner Instrumente, hat man ihn zu verschiedenen Malen angegangen, sein Geschäft zu erweitern, und es Fabrikartig zu betreiben; allein er wollte sich nicht dazu verstehen, indem er der Meinung ist, daß wenn gute und dauerhafte Instrumente geliefert werden sollen, das Innere derselben, die Hauptsache, nur durch E i n e Hand gehen müsse; dahingegen in mehreren Klavierfabriken ein jeder Arbeiter ein sogenannter Fertigmacher ist, wobey freylich die Geschwindigkeit der Herstellung und der Gewinn größer ist, aber die Instrumente auch oft ungleich und unvollkommen ausfallen.”
Dulcken arbeitete aus Überzeugung heraus auf traditionelle, handwerkliche Weise und verschloß sich den Industrialisierungstendenzen seiner Zeit. Allerdings scheint diese Haltung nicht sein finanzielles Auskommen gefährdet zu haben. Seine Instrumente waren berühmt und begehrt genug, womöglich eben aus diesem Grund der handwerklichen Fertigung, wodurch er die Qualität der Instrumente unter seiner vollständigen Kontrolle behielt.
Von Louis Dulcken sind heute etwa 25 Instrumente, und zwar ausschließlich Hammerflügel erhalten, obwohl auch der Bau von Tafelklavieren belegt ist. Sie befinden sich in Museen oder in Privatbesitz. Der früheste bekannte Flügel wurde Ende der 1780er Jahre erbaut und steht in Washington im Smithsonian Institution, die jüngsten Instrumente stammen aus den Jahren nach 1830 Jahren.


1791 Louis Dulcken Fortepiano National Music Centre
Scherm­afbeelding 2023-09-26 om 11.00.35

Scherm­afbeelding 2023-09-26 om 11.02.25
174
Scherm­afbeelding 2023-09-26 om 11.01.47
Scherm­afbeelding 2023-09-26 om 11.01.25
Bechstein stiftung
bechstein foto
bechstein foto-2




DESCRIPTION

This grand piano was made by Jean-Louis Dulcken in Munich, Germany around 1790. There is an inscription in ink on the soundboard, discovered during a restoration in 1985, that reads “Dulchen in München.” The piano also has a spurious Stein label on the soundboard. The piano has a compass of FF-g3, Viennese action, with back checks on rail, deerskin on wood core hammers, brass and iron strings, 2 strings for each note, 2 knee levers: both damper lifters, wood frame, straight-strung, and a cherry veneer case.
LOCATION
Currently not on view
OBJECT NAME
piano
DATE MADE
1785-1790
MAKER
Dulcken, Jean-Louis
PLACE MADE
Germany: Bavaria, Munich
PHYSICAL DESCRIPTION
deerskin on wood (hammers: material)
brass and iron (strings: material)
wood (frame: material)
cherry veneer (case: material)

National Museum of American History



Scherm­afbeelding 2023-10-07 om 10.21.25


Scherm­afbeelding 2023-10-07 om 10.20.59
Scherm­afbeelding 2023-12-10 om 23.22.16

Scherm­afbeelding 2023-12-10 om 23.29.00



A ne pas confondre avec le précédent, Johannes Ludwig DULCKEN II, son fils, né en 1761 à Amsterdam. Celui-ci devint 'Mechanischer Hofklaviermacher' à Munich dès sa vingtième année, il deviendra d’ailleurs le Facteur de piano de Sa Majesté le roi de Bavière en 1808. La dernière mention de son existence date de 1835 et l’entreprise « DULCKEN et Fils » est attestée dès 1830. (1820 - "Bei der disjährigen, durch den polytechnischen Verein für: Baiern zu München veranstalteten Industrie- und Gewerbsausstellung, haben folgende Konkurrenten die von dem Verein gestiftete Medaille erhalten: [...] Der Instrumentenmacher Dülken zu München, für die Vorzüglichkeit seiner Fortepianos." Allgemeine Zeitung München, 06/01/1820, p. 23

Louise Dulcken dochter van Johannes Lodewijk II

Theobald Dulcken (1800–1882), den Sohn der Pianistin Sophie geb. Lebrun.

Scherm­afbeelding 2023-10-18 om 11.25.50