

Copije Attestatie
Wij ondergeschreven attesteren hiermede, dat wij in de maand october des gepasseerde jaars 1773 bij den Predicant Diepelius zijnde, ons op een diepzinnige wijze heeft uigevraagt, of wij geen geld van onsen meester J.L. Dülcken te goed hadden, en wat reden hij hadde om met er woon te Antwerpen te komen etc. Waarop wij geantwoord hebben, dat wij nog geld te goed hadden, maar dat wij niet wisten om wat reden hij van woon wilde veranderen ten zij om zijn voordeel. Hierop heeft ons Doms Diepelius seer ernstig gewaarschuwt, dat wij wel op ons hoede moesten zijn, en maken ons geld te krijgen, want dat onsen meester niets deugde, dat hij hem als een jongen gekent had, dat hij altoos een quaade en ondeugdende jongen was geweest, dat hij in Vrankrijk zoodanig gemaakt hadde, dat hij deswegen zoude zijn opgehangen geworden indien hij zig niet door het doen van een valschen hadde gesauveert etc. Wij hebben hem betuijgt gelijk wij betuijgen hiermede, dat nog onse cameraat (die bij hem bij de 10 jaaren gewerkt heeft) nog wij nooijd iedts diergelijks gehoort hebben, maar onsen meester altoos gekent hebben voor een eerlijk man en dat wij gans niet bang waaren voor ons betalingen voor het overig is’t ons zulke lastingen seer vreemd van een geestelijke voorgekomen. In teken der waarheid hebben wij dit met ons eijgen hand ondertekent en zijn bereijd desnoodts dit alles altoos onder eeden te bevestingen.
Actum Antwerpen den 15 7ber (september) 1774
Was getekent
J. Ludwig Reusch
Johan Jacob Schnell
Foundation Musick's Monument