Johannes Lodewijk Dulcken
Meester Clavecimbelbouwer
Hasselt 1762-1776
Henk Poelarends © 2024
in samenwerking met Hans Meijer
Johannes Lodewijk (roepnaam Louis) en ook zijn zeven jaar jongere broer Joannes krijgen van hun vader Johannes Daniel Dulcken een gedegen opleiding. Ze leren niet alleen hoe de Ruckers klavecimbels bouwden, maar vader Dulcken ontwikkelt klavecimbels met nog mooiere klanken en met een nog betere constructie.
In 1755 vertrekt Louis, twintig jaar oud, om zijn eigen weg te gaan. Hij en zijn vader verschillen van mening over de koers van het bedrijf. Een van zijn eerste opdrachten is de restauratie van een orgel in het Brabantse plaatsje De Leur. Hij moet daar, samen met een andere orgelbouwer, het orgel uit elkaar halen, sommige onderdelen vervangen, andere repareren en schoonmaken. Ook moeten alle pijpen opnieuw gestemd worden. Al met al zit daar twee maanden werk in. Ze ontvangen daarvoor 125 gulden met kost, inwoning en een goede fles wijn voor elk daags. Na beëindiging van zijn werk in De Leur vertrekt hij naar Amsterdam.
In maart 1755 wordt hij als lid ingeschreven in de Gereformeerde Kerk te Amsterdam. Toch besluit hij om uit Amsterdam te vertrekken en zich in Kleef te vestigen. Maar voordat het zover is, ontmoet hij in Amsterdam Catharina Koning. Hij besluit in Amsterdam te blijven om daar een bedrijf te vestigen.
Het jonge paar trouwt op 7 mei 1756. Zijn vader moet daar toestemming voor verlenen omdat hij nog niet meerderjarig is.
Onmiddellijk na dit huwelijk wordt bij testament geregeld dat de jongste zoon Joannes, bij overlijden van vader, de zaak overneemt. Wanneer zijn vader twee jaar later sterft, neemt moeder de zaak over omdat Joannes nog minderjarig is.
Ondertussen is de oudste dochter, Joanna Henriëtta Dulcken getrouwd met Johann Hermann Faber, een bekende schilder. In 1763 richt moeder een verzoek aan de magistraat van Antwerpen om haar toestemming te verlenen naar Brussel te verhuizen. Daar ziet ze meer mogelijkheden om samen met haar schoonzoon het atelier voor klavecimbelbouw voort te zetten. Ook vraagt ze toestemming om over het geld van haar jonge kinderen te mogen beschikken.
In het museum Snijders&Rockoxhuis in Antwerpen hangt een schilderij, in 1764 geschilderd door de schilder Jan Joseph Horemans (1714-1790). Men gaat er vanuit dat het de familie Dulcken weergeeft. Op het klavecimbel is gedeeltelijk de signatuur van de maker 'DUL [...] 1764' zichtbaar, hoogstwaarschijnlijk Dulcken. Dit instrument is waarschijnlijk gemaakt door Joannes Daniël Dulcken (1706-1757) en later gesigneerd door zijn zoon Joannes (1742-1775). In 1764 verhuist de familie naar Brussel. We zien Joanna Henriette en Maria Sophia op de voorgrond, Joannes op de cello, Joanna, de jongste dochter in het midden. Daarachter Jean Herman Faber die met de oudste dochter is getrouwd. Komt een bode het bericht brengen dat de toestemming om naar Brussel te verhuizen binnen is?
Johannes Lodewijk is al vertrokken naar Amsterdam en Joannes verlaat later Brussel om in Amsterdam een bedrijf op te zetten.
Snijders & Rockoxhuis
gesigneerd en gedateerd linksonder: J Horemans 1764 op de vloer
Joanna Henrietta Dulcken 10-02-1737 & Jean Herman Faber 1734
Maria Sophia Dulcken 26-01-1740 - †17 Januari 1805
Joannes Dulcken 10-09-1742
Joanna Eliezabetha 2-2-1747
Amsterdam
Johannes Lodewijk (Louis) Dulcken heeft in Amsterdam een goed lopend bedrijf opgebouwd. Hij en zijn vrouw Catharina Koning wonen in de Nes verbij de kuiperssteeg, ieder geval vanaf 11 juni 1761 omdat bij een getuigenverklaring hun adres genoteerd wordt. Vanaf 18 mei 1756 tot 18 november 1760 adverteerde Louis Dulcken in de Amsterdamsche Courant. Zijn adres was : “woond t’Amst. bezyden het Kathuysers Kerkhof, bij het Weduwe Hofje, en van daaruit verkoopt Dulcken zijn instrumenten.
Het lijkt erop dat Louis "Cathuysers Kerkhof, by het Weduwe Hofje”strategisch gekozen had vlak bij de Zaagmolenpoort. De Zaagmolenpoort was één van de acht Amsterdamse stadspoorten die bij de derde en vierde uitleg werden aangelegd. Dertien houtzaagmolens stonden langs de Kostverlorenvaart en er waren ook goede mogelijkheden voor het vervoer van het hout. Het Weduwe Hofje en de naastgelegen huizen en de houtzaagmolen "de Otter" staan er nog.
Sondag Den 30 November 1760
Het begraafboek Karthuizer Kerkhof
Kind van Lowies Dulleke Kathuysers Straat
GEVELSTEEN KUIPERSSTEEG
Zijn eerste advertentie verschijnt in de Amsterdamse Courant van 18 mei 1756. Hij presenteert zich als Mr. Louis Dulcken, orgelmaker, en hij biedt een Staart-Clavecimbel met lang klavier aan, een authentieke Hans Ruckers. Drie maanden later presenteert hij zich als Mr. Orgel- en Clavecimbelmaker.
De klavecimbel speelt een belangrijke rol in het muziekleven in de 17e en 18e eeuw. Bekende componisten als Bach, Händel en Vivaldi spelen op dit instrument en componeren er hun muziekstukken op.
Veel rijke mensen hebben een klavecimbel in de woonkamer staan. Dulcken zal dan ook deze groep gegoede burgers als klant hebben gehad.
Bij een klavecimbel wordt het geluid voortgebracht door het in trilling brengen van de snaren. Wanneer je een toets indrukt gaat er een ganzenpen of een leren plectrum langs een van de snaren. Het maakt een tokkelend geluid zoals bij een harp, maar het is niet mogelijk hard of zacht te spelen. Het instrument heeft een houten klankkast, terwijl de snaren van ijzer, messing of brons zijn gemaakt. De klavecimbel is ongeveer 180 cm lang, 81 cm breed en 91 cm hoog. In de advertenties wordt vaak gesproken over een ‘Staart-Clavecimbel’. Dat is een verwijzing naar de lange vleugelvormige vorm waardoor het instrument zich onderscheidt van de virginalen met een rechthoekige vorm, die meestal ook kleiner zijn. Het instrument heeft een toonomvang van minstens vier octaven.
In augustus 1756 biedt hij uit de hand te koop aan een ‘superbe (excellent) Koninglyk Cabinet Orgel, welker gelijke hier nooit gezien is’. Daarnaast heeft hij ook een Staart Clavecimbel van Andreas Ruckers met drie registers en een lang Clavier te koop. Blijkbaar wil de verkoop niet vlotten want in december 1756 biedt hij ze nog een keer te koop aan. Hij wil ze graag kwijt, want hij is van plan te verhuizen.
Het kabinetorgel behoort bij de groep orgels die een plek vindt in de woonkamer. Het is ontstaan uit een kastje op hoge poten dat speciaal gemaakt is voor het opbergen van kleine waardevolle voorwerpen. Achter de twee deurtjes, die vaak mooi beschilderd zijn, bevindt zich een groot aantal laatjes. Eind 17e eeuw wordt het kabinet groter en worden er grotere laden toegevoegd. In de 18e eeuw verwijdert men de kleine laatjes achter de deurtjes en bouwt men daarin een compleet orgel met balgen en klavier. Dit is een typisch Nederlandse vorm voor een huisorgel.
Het Cabinetorgel dat Dulcken bouwt is zo groot dat het met weinig moeite ook in een kerk gebruikt kan worden. In mei 1757 adverteert hij er nog steeds mee. Hij geeft nu ook meer bijzonderheden over het orgel: Capitale Cabinet Orgel 8 voet present, 4 voet Octaaff, 7 en 1 half register. Op 15 september 1757 geeft hij aan dat vanaf dat moment bij hem altijd orgels en klavecimbels te koop zijn.
Waarschijnlijk is dit ‘Koninglyk Cabinet Orgel’ verkocht aan koopman Jacob de Clerq (1710-1777). Hij woont in een fraai grachtenpand, Keizersgracht 187, met een kleine zaal waarin hij een groot huisorgel laat aanbrengen. Het orgel blijft zijn bestemming houden, totdat het in 1818 wordt verkocht aan de Hervormde Gemeente te Jutphaas waar het tot 1972 als Dulcken-orgel dienst blijft doen.
Uit deze advertenties blijkt dat Johannes Lodewijk zich ook toelegt op het bouwen van kleine en grote orgels. Ook blijkt uit deze advertenties dat hij honderd jaar oude Ruckers verkoopt. Dit betekent dat hij bij de bouw van zijn klavecimbels de beroemde Ruckers als voorbeeld neemt. Om tot een grotere productie te komen neemt hij één of meerdere knechten in dienst. Bij de bouw van zijn orgels zorgt hij telkens voor verbeteringen en verfraaiingen. Zo adverteert hij in april 1759 met ‘een magnificq nieuwerwets Cabinet-Orgel, zynde zeer comodieus gemaakt met uithaalend Clavier en voorzien van de voornaamste Registers &c’.
Louis Dulcken volgt trends uit die tijd en zorgt dat zijn orgels voorzien zijn van de nieuwste aanpassingen. Het is de vraag of hij de kast voor zijn orgels zelf maakt of dat hij deze koopt van bekwame kastenmakers.
Een andere ontwikkeling waar Dulcken zich mee bezig houdt, is het maken van hele kleine orgels. Deze kleine orgels worden in een bureau gebouwd en worden daarom bureau-orgels genoemd. Het idee van een bureau-orgel komt uit Engeland. Voor de bouw van dit instrument moet je technisch zeer bekwaam zijn omdat je de orgelpijpen in een beperkte ruimte moet plaatsen. Ze kunnen niet staan, maar moeten liggen. Men vermoedt dat Dulcken een van de eerste orgelbouwers in Amsterdam is die deze kunst verstaat en daarmee de aandacht trekt.
Op 18 november 1759 adverteert hij voor de laatste keer in de Amsterdamse Courant. Hij biedt “enige Staart-Clavecimbaals van zo’n eigen werk, zo dubbelde met 4 Registers en 5 octaaf, als enkele met 3 Registers en lang Clavier, onder andere een extra kleyn comodieus Staartstukje met 2 Regist, edog lang Clavier &c”. Zo te zien houdt hij opruiming.
Uit het huwelijk van Johannes Lodewijk en Catharina worden in Amsterdam vier kinderen geboren. De laatste wordt naar zijn vader vernoemd. Johannes Lodewijk jr. wordt op 9 augustus 1761 in de Gereformeerde Kerk in Amsterdam gedoopt.
Om onbekende redenen verlaat het gezin Amsterdam en steek het met de veerboot de Zuiderzee over en komt begin 1762 aan in Hasselt. Het vijfde kind Johan Daniël Dulcken wordt in Hasselt, Overijssel, geboren en op 13 mei 1763 gedoopt in de Gereformeerde Kerk.
Wonen en werken in Hasselt
Hasselt rond 1760
Hasselt, de stad aan het Zwarte Water, telt in 1760 ongeveer 1100 inwoners.
Hasselt heeft een rijke historie als vestingstad met veel privileges waaronder een eigen rechtspraak.
Nicolaes van Galen - Rechtspleging van Willem de Goede - Oude Raadhuis/Regthuys HASSELT Overijssel
Via het water van de Zuiderzee zijn er verbindingen met Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen. Handel is een belangrijke bron van inkomsten maar de bloeitijd van Hasselt ligt honderd jaar eerder. Hasselt is een arme stad geworden en dat is duidelijk te merken. Dertig procent van de inwoners is in armoede gedompeld en kan alleen overleven met hulp van de armenzorg. Op diverse plaatsen in Hasselt worden collectebussen opgehangen waarin rijke inwoners giften kunnen deponeren terwijl er vier keer per jaar een deur-aan-deurcollecte wordt gehouden. De gemiddelde leeftijd ligt laag en er is veel kindersterfte.
Aan de huizen wordt te weinig onderhoud gepleegd en vele staan leeg. Inwoners met geld hebben hun heil ergens anders gezocht en het aantal ambachtslieden is in de loop der tijd sterk teruggelopen. De omgangsvormen tussen de inwoners verruwen, er is onenigheid in het stadsbestuur en tussen de leden van de magistraat ontstaan telkens ruzies. Opmerkelijk is dat in 1762 op het marktplein bij het stadhuis nog een doodstraf voltrokken wordt. Een man die beschuldigd wordt van dood door schuld wordt ten overstaan van de toegestroomde burgers met een zwaard onthoofd. Begin 1762 komt Johannes Lodewijk Dulcken met zijn vrouw en drie kleine kinderen in Hasselt aan.
Het woonhuis
Het gezin Dulcken gaat in Hasselt wonen op de hoek van de Nieuwstraat en de Regenboogsteeg. Daar staan vier panden ( nr. 1 , 2, 3 en 4 op de tekening) die in de laatste tien jaar van eigenaar zijn gewisseld.
Ze behoorden toe aan de schatrijke Arnoldina van Benthem die hier tot haar dood in 1751 heeft gewoond. Zij bezat naast dit huis nog vele huizen op goede stand in Hasselt. Haar broers waren burgemeester in Hasselt en uit haar testament weten we hoe rijk ze was. Ze is ongetrouwd en haar neef Frederik Hendrik van Benthem erft haar bezit.
Nadat deze op 12 mei 1754 overlijdt, krijgen zijn erfgenamen de beschikking over een groot aantal panden, schuren en stukken grond. De vier genoemde panden komen daardoor in gezamenlijk eigendom van de heren Daniël en Hendrik van Hecht, rijke kooplieden uit Amsterdam, (2, 3 en 4)
en van mevrouw Van Noorda (1) die allen verschillende panden in de verkoop doen. Het hoekpand (1) wordt in 1755 aangekocht door Tede de Vries voor 110 gulden, het tweede pand (2) komt in handen van Hendrik van Hecht en heeft een verkoopwaarde van 430 gulden. Hij gaat het pand verhuren. Het derde en vierde pand (3,4) wordt gekocht door de heer Van Guldener die het direct voor 265 gulden per pand doorverkoopt aan de burgerkrijgsraad. De vier panden hebben een gezamenlijke tuin. (5)
Louis Dulcken huurt het pand van De Vries (1) en van Van Hecht (2). Omdat deze panden eerder in bezit waren van één eigenaar zijn ze niet strikt gescheiden. Wanneer de stad Hasselt erfpacht over deze panden int, wordt het beschouwd als één pand met twee eigenaren.
Hoe dit grote pand eruit heeft gezien weten we uit verschillende documenten.
- wanneer Hendrik van Hecht in 1755 het deel van het pand van zijn broer overneemt, wordt het beschreven als een ‘groot huis’.
- Dulcken krijgt in 1771 een rekening van de glazenier Abraham Anthuyzen nadat hij gedurende twee jaar glas gezet heeft in de Wittenkamer, in de grote kamer, in een werkkamer en in de slaapkamer van de knecht, boven. Het gaat daarbij om zowel gekleurd glas-in-lood als blank glas.
- Het dubbele pand wordt in 1851 verkocht als een zeer antiek, hecht, sterk, welonderhouden woonhuis. Het heeft een grote zaal, diverse ruime beneden- en bovenkamers waarvan er enkele glas-in-loodramen bezitten. Er zijn een grote zolder, een keuken en een kelder. Uit dit alles krijg je de indruk dat we te doen hebben met een statig herenhuis.
Opmerkelijk is het dat de schilder Cornelis Springer in 1863 een prachtig schilderij van dit deel van de Nieuwstraat maakt. We zien hier de Nieuwstraat met het gezicht op het stadhuis en de toren van de Hervormde Kerk. We zien ook het dagelijks leven op straat dat niet zo veel verschilt van het leven in de tijd dat Dulcken er woont.
Cornelis Springer
1861
Cornelis Springer
1817-1891
Gezicht op de Nieuwstraat in Hasselt, Overijssel
houtskool op papier 61,1 x 51,0 cm, gesigneerd rechtsonder en gedateerd 'Hasselt' April 1863
Springer maakt het schilderij net voordat alle vier naast elkaar staande panden rond 1863 - 65 worden afgebroken. Links zien we de twee monumentale panden van de krijgsraad, waarvan het tweede pand een prachtige voordeur heeft. (3) In dit pand vergadert de ‘manhaftige burgerlijke Krijgsraad’. De krijgsraad stuurt de nachtwachten aan die zorgen voor orde en rust in de nachtelijke uren. In het pand vergaderen ook vaak de gilden.
Rechts hiervan hebben de twee panden van Dulcken gestaan. Deze zijn op dat moment al afgebroken om plaats te maken voor een kerk. Om de lege plek op te vullen, plaatst Springer een muur en doet alsof er een grote boom in de tuin erachter staat. In 1755 werd er voor het pand waar Dulcken komt te wonen nog meer geld betaald dan voor het pand van de krijgsraad. Dat geeft aan hoe groot het pand van Dulcken is geweest.
Gezien de andere, nu nog bestaande, huizen in de straat zou het pand van Louis Dulcken (2) eruitgezien kunnen hebben als het eerste huis links op het schilderij. Pand (1), op de hoek met de Regenboogstraat is veel kleiner. Misschien diende het als onderkomen voor de dienstmeisjes van mevr. Arnoldina van Benthem.
Dulcken gaat in pand 1 en 2 wonen met zijn vrouw en drie kinderen. Ook is er plaats voor een knecht die naar gewoonte boven op zolder een slaapplek vindt.
Hier wordt Johan Daniël Dulcken geboren en op zondag 13 mei 1763 in de honderd meter verderop gelegen Gereformeerde Kerk gedoopt. Het jongetje is vernoemd naar zijn beroemde grootvader.
Tussen 1762 en 1769
Het jonge gezin neemt drie kleine kinderen mee naar Hasselt:
Susan Maria, net vijf jaar oud, Daniël Lodewijk, twee jaar oud en Johan Lodewijk jr. van enkele maanden. Dulcken en zijn vrouw zijn beiden rond de 27 jaar.
Je kunt je afvragen waarom Dulcken naar Hasselt verhuist. Hij is opgegroeid in Antwerpen en heeft jarenlang in Amsterdam gewerkt; bloeiende steden met veel potentiële klanten. Hij ging om met rijke invloedrijke mensen. Past zijn manier van leven, zijn omgang met stadsgenoten wel bij de verarmde bevolking van Hasselt? Aan alles is te merken dat er afstand bestaat tussen Dulcken en zijn nieuwe plaatsgenoten. Wanneer een van de kinderen sterft, wordt dat in het begrafenisregister genoteerd als: kind van Mr. Dulcken, terwijl bij alle andere gestorven kinderen de voornaam van de vader wordt genoemd. Dat zelfde gebeurt in 1767 bij de registratie van het hoofdgeld. Men noteert ‘De Heer’ Dulken terwijl alle buren met hun voornamen worden vermeld.
In Hasselt gaat Louis aan het werk als orgel- en klavecimbelbouwer. In het pand aan de Nieuwstraat heeft hij een atelier en werkplaats ingericht.
Voor de bouw van een klavecimbel heb je materiaal nodig. Waarschijnlijk haalde Louis dat uit Amsterdam. Er bestaat een veerdienst van Hasselt naar Amsterdam en deze brengt dagelijks goederen en personen van de een naar de andere plaats. Het hout voor de instrumenten wordt eerst opgeslagen om goed te drogen.
Ook in Hasselt worden kinderen geboren: Johan Daniël wordt gedoopt 13 mei 1763; en op 24 april 1764 wordt in het begrafenisregister aangetekend dat een kind van Mr. Dulcken begraven is. Op 22 juli 1764 wordt Johan Daniël gedoopt (nog een keer een zoon die naar zijn grootvader vernoemd is) en op 16 maart 1766 Johannes Ferdinandus. Op 4 september 1766 moet Dulcken weer een kind naar het graf dragen. De kindersterfte in Hasselt is hoog door allerlei kinderziektes waarvoor men geen geneesmiddelen heeft. Pas wanneer iemand alle kinderziektes heeft overleefd, is er hoop dat hij een volwassen leeftijd zal bereiken.
Tekening van de Gereformeerde Kerk Hasselt na de blikseminslag in de toren. Rechts de begraafplaats waar Dulckens kinderen begraven worden.
Problemen
Ondertussen probeert Dulcken de klavecimbels te verkopen. Vanaf 1760 vinden we maar een beperkt aantal advertenties in de kranten. Zo is hij in de zomer van 1765 in Middelburg. De advertentie van 17 augustus vertelt dat ‘J.L. Dulcken, Mr. Orgel- en Clavecimbalmaker, alhier te Middelburg gearriveerd is, en medegebracht heeft twee magnifique Clavecimbals, dewelke uit de hand te koop gepresenteerd worden’. Hij logeert in Den Helm, ten huize van J.H. Callovius, waar hij ‘s morgens en ‘s middags uitleg geeft bij zijn instrumenten.
In 1766 gaat hij met zijn instrumenten naar Leeuwarden. Daar wordt hij op 5 april aangekondigd als Mr. Orgel- en Clavecimbelmaker uit Hasselt. Dagelijks is hij met een door hem zelf gemaakt magnifiek Staart-Clavecimbel met drie registers te vinden in de Vergulde Wagentie aan de Schapenmarkt in Leeuwarden. Dit is de enige keer dat in een advertentie Hasselt als zijn woonplaats vermeld wordt. Blijkbaar is zijn naam als instrumentenbouwer zo algemeen bekend dat het niet nodig is om erbij te vertellen wie hij is.
Nu ingemetseld Pijlsteeg Leeuwarden
In oktober 1766 koopt Dulcken een huis met hof en erf in de Hofstraat voor 35 gulden van Roelof Coppens. Waarschijnlijk wil hij daar een werkplaats inrichten. Dulcken verandert dan van gedachte en verkoopt het huis enkele weken later terug aan Coppens.
In 1767 is een vermelding uit Wolvega bekend. Hij is gevraagd om het orgel van de St-Maria Magdalenakerk te repareren. Het is een grote reparatie en Dulcken vraagt daar 153 gulden voor. Hij logeert dan bij kastelein Claas Hansen Kopffer. Telkens als hij weer teruggaat naar Hasselt, wordt hij door Jan Sickinga gehaald en gebracht. De logementhouder stuurt een rekening van 88 carolusgulden als kosten voor logies.
Het grote verschil met zijn periode in Amsterdam is, dat Dulcken toen vanuit zijn werkplaats de klavecimbels en orgels verkocht. Nu reist hij door heel Nederland om ze te kunnen verkopen. Dit kost veel meer tijd; tijd die hij niet kan besteden aan het maken van zijn instrumenten. Waarschijnlijk gaat het werk van zijn knecht, Ernst Johan Tappe, in de werkplaats gewoon door, maar de kosten zijn hoger.
Later heeft hij zelfs drie knechten die in de werkplaats de ene na de andere klavecimbel bouwen. Het blijkt dat de opbrengst van zijn orgels en klavecimbels niet genoeg is om thuis de kosten te kunnen betalen. In de loop van de jaren maakt hij schulden en moet hij geld lenen.
Wanneer hij thuiskomt van de reis belooft hij de schulden zo snel mogelijk te betalen, maar vaak lukt hem dat niet. Godfried Scheffer, klavecimbelbouwer in Amsterdam eist in augustus 1763 van Dulcken 200 gulden vanwege een niet terugbetaalde lening en Siegwriet Markard uit Amsterdam eist een klavier terug, dat hem toebehoort, maar nog bij Dulcken in de werkplaats staat.
Zo kan hij de rekening van Wijnverkoper Cornelis Warneke uit Amsterdam voor wijnen die deze in 1764 en 1765 heeft geleverd niet betalen. In oktober 1766 gaat Warneke naar de Hasselter magistraat om betaling af te dwingen. Dulcken lost dit op door direct 25 carolusgulden te betalen en te beloven elke maand een volgend bedrag af te dragen.
Hetzelfde gebeurt met zijn uit Duitsland afkomstige knecht Johan Ernst Tappe. Deze werkt in het jaar 1765 en een gedeelte van 1766 in zijn werkplaats. Het loon bedraagt 30 stuivers per week. Tappe is enkele keren bij Dulcken aan de deur geweest, en heeft zelfs een keer 1,12 ontvangen. Omdat hij daarnaast ook nog 4 gulden aan Dulcken heeft geleend, eist hij via de magistraat een bedrag van 84,80. Wanneer hij nu geen geld krijgt, eist hij in beslagname van goederen (panding) zodat via verkoop van deze goederen hij aan zijn geld kan komen. Hij wenst ook niet meer voor Dulcken te werken. Ook nu komt Dulcken met 25 gulden als pandkering waardoor de inbeslagname niet doorgaat.
Een jaar later kan hij de in de winter geleverde turf niet betalen. Telkens moet hij uitstel van betaling vragen. De mensen vertrouwen er niet meer op dat hij zijn beloftes kan waarmaken. Ze zijn boos en er gaan verhalen over hem rond. Hij wordt op straat nageroepen en uitgescholden.
Zou Dulcken zich de situatie van zijn vader Daniël nog herinneren? Hoe deze 35 jaar geleden hetzelfde heeft meegemaakt in Maastricht? Hoe moeilijk het is om als klavecimbelbouwer het hoofd boven water te houden?
Met minachting bejegend worden hoort erbij. Zo ook op 6 februari 1767. Dulcken zit in de herberg van waard Willem Buysman wanneer hij aangevallen wordt door Paul van Veen, uitbater van logement de Herderin. Deze verwijt Dulcken dat hij hem nog 40 gulden schuldig is. Hij grijpt Dulken bij zijn jas en schreeuwt dat hij een bedrieger, schelm, schoelje, een schurk en jakhals is en dat hij eropuit is om mensen te bedriegen. Paul schreeuwt zo hard dat dit buiten door de stadswachten wordt opgemerkt. Die stappen naar binnen om te kijken wat er aan de hand is. Dulcken doet met hulp van dhr. Grevensteijn aangifte bij de magistraat vanwege belediging. Hij voelt zich in zijn eer en goede naam aangetast. De stadswachten worden als getuigen opgeroepen. Dulcken doet eerst een poging om via bemiddeling van ’twee goede mannen‘ de zaak in der minne schikken. Paul van Veen weigert, waarna de advocaat van Dulcken hem een proces aanspant met de eis van 100 ducaten smartengeld. Dit proces loopt door tot minstens maart 1768.
Omdat de verkoop van klavecimbels waarschijnlijk niet zo vlot verloopt, moet Dulcken geld lenen. Zo leent hij op 12 februari 50 gulden van Abraham Amthuijsen; een glazenzetter/ schilder waar Dulcken op goede voet mee staat. Op 15 september leent hij nog een keer 200 gulden van hem.
Dulcken gaat op 19 oktober 1767 naar de Herderin, de herberg op de hoek van de Markt en de Hoogstraat, om aan Van Veen de veertig ducaten te betalen. In de gelagkamer merkt hij dat de houding van verschillende aanwezigen ronduit vijandig is. ’Breek hem de benen’ wordt er geroepen. Dulcken vraagt om een vuurtje voor zijn pijp en gaat daarna snel naar de voorkamer waar de toonbank staat om aan Van Veens vrouw het geld te overhandigen. In de gang wordt hij achtervolgd door Joan van der Meulen, een jongeman die hem kortgeleden al tweemaal op straat heeft uitgescholden. Joan roept hem iets toe waarna Dulcken zich half omdraait. Joan stompt hem daarop met volle vuist in het gezicht. Dulcken valt tegen de toonbank aan waarna Joan hem nog meer vuistslagen geeft. De vader van Joan komt op het hulpgeroep van Dulcken af en trekt zijn zoon bij hem vandaan. Met een bebloed gezicht, bont en blauw geslagen, verlaat Dulcken de herberg. Hij moet zich bij de chirurgijn laten behandelen en kan veertien dagen niet werken. Opnieuw dienen zijn advocaten een aanklacht bij de magistraat in; getuigen worden gehoord en er wordt weer 100 ducaten smartengeld geëist. Een half jaar later protesteert Joan hier alsnog tegen en zegt dat Dulcken begonnen is. Helaas missen veel archiefstukken tussen 1769 - 1770 waardoor niet bekend is hoe dit is afgelopen.
Maar april/ mei 1768 betekent voor Dulcken het absolute dieptepunt.
1768
Het jaar 1768 begint mooi in het gezin Dulcken. Op 13 januari 1768 wordt er een zoon geboren die ze Ferdinandus noemen (naar zijn grootvader Ferdinandus???) Helaas staan op 12 februari 1768 Louis en Catharina bij het graf van hun kind. Weer slaat de dood toe in dit gezin.
Raadhuis te Hasselt voor 1900.
Op 26 april is het een drukte van belang op het stadhuis. In de vroege morgenuren heeft advocaat Waterham, met behulp van de sterke arm, twee klavecimbels in beslag genomen bij Dulcken en naar het raadhuis gebracht. Dit gaat als een lopend vuurtje door Hasselt. Als snel meldt zich A. Breman met een rekening voor Dulcken van 10 gulden en 7 stuivers. Even later verschijnen luitenant Runhard en bevelhebber Egbert Heisman van de manhaftige krijgsraad met een rekening van 25 gulden en 10 stuivers. Ook zij willen meedelen in de opbrengst van de verkoop van de klavecimbels. Vervolgens komt Tede de Vries met het verzoek of de klavecimbels snel teruggebracht kunnen worden, omdat hij ze net heeft gekocht en ook al betaald. Hij laat daarbij een kwitantie zien om zijn verzoek kracht bij te zetten. De magistraat is volkomen in verwarring.
Op 29 april moet Dulcken op het stadhuis verschijnen om te bevestigen dat hij schulden heeft bij Tede de Vries, huurbaas van het kleine pand.
Het totale bedrag is opgelopen tot 513 gulden en 17 stuivers. Louis Dulcken bevestigt bij de magistraat dat dit inderdaad zijn schulden zijn.
Daarnaast heeft hij nog de volgende schulden
Een schuld van 120 gulden en 10 stuivers bij Albert Berend van der Werff voor geleverde slachtdieren en een varken (waarschijnlijk over meerdere jaren verspreid)
een schuld van 25 gulden en 10 stuivers bij de krijgsraad, omdat hij twee jaar geen tuinhuur en trommelgeld heeft betaald
Een schuld van 54 gulden en 4 stuivers bij R. Metelenkamp voor geleverde houtwaren om klavecimbels te bouwen
Maar het geld is zo weer op. Eind september klopt Dulcken weer bij Abraham Amthuijzen aan. Hij heeft geen geld om turf te kopen. Abraham leent hem 30 gulden, maar omdat hij zelf dat geld ook niet heeft, geeft hij goederen in pand bij de bank van lening. En op 14 november koopt Dulcken een ’slagtbeest’ bij Salomon Abrahams voor 73,00. Omdat hij dat niet kan betalen staat Amthuijzen borg. Zo lopen de schulden snel op.
De jaren 1769 – 1772
Huis gekocht in de Nieuwstraat
In december 1768 wordt Johannes geboren en op de tweede kerstdag in de Gereformeerde Kerk gedoopt. Ze geven hem de roepnaam Jan.
Op 18 maart 1769 komt Abraham Amthuijzen bij Dulcken. Abraham vindt dat Dulcken moet beginnen met het aflossen van zijn schulden. Nu blijkt dat nooit op papier gezet is welke schulden Dulcken gemaakt heeft. Amthuijzen vraagt om een geschreven schuldbekentenis. En die krijgt hij, ondertekend door ‘J.L. Dulcken en zijn houijsvrouw Catriena Koning’. In de schuldbekentenis staat dat ze 250 gulden hebben geleend en dat ze elk jaar in juli 50 gulden zullen terugbetalen, te beginnen in juli 1769. Daarnaast zal Dulcken ook 4% rente betalen over het openstaande bedrag.
Op 23 maart 1769 koopt Dulcken van Tede de Vries, zijn huurbaas, het kleine pand aan de Nieuwstraat voor 400 gulden. Een fors bedrag wanneer je bedenkt dat De Vries dit pand 14 jaar eerder voor 100 gulden heeft gekocht. Uit documenten blijkt echter dat Dulcken vanaf het moment van aankoop ook het grote pand ernaast bezit. Hij treedt als eigenaar op en komt juist daardoor in conflict met de buren.
Dulckens moeder
In het voorjaar 1769 komt Susanna Maria Dulcken, de moeder van Louis, in Hasselt wonen. Ze is weduwe van Johan Daniël Dulcken en woonde de laatste jaren in Brussel. Op 7 augustus wordt ze ingeschreven als lid van de Gereformeerde Kerk.
Ze trekt bij haar zoon en schoondochter in.
Er verandert meer. Dulcken koopt een pand in de Hofstraat, waarschijnlijk bedoeld om zijn werkplaats uit te breiden. Het is een gedeelte van het huis. De andere helft is in bezit van Klaas Admiraal die daar een schilder- en glaszetters bedrijf heeft. Dulcken laat het huis aan de Nieuwstraat opknappen door glazenier Amthuyzen. Mogelijk was het huis tijdens de verhuur verwaarloosd. Het kan ook zijn dat er schade ontstaan is door een herfststorm, want het naastgelegen pand van de krijgsraad wordt op datzelfde moment door Klaas Admiraal voorzien van nieuwe ramen. Op verschillende plekken worden de ramen vervangen. Het gaat gedeeltelijk om glas-in-lood-ramen en om vensters waar blank glas in komt. De rekening geeft een mooi beeld van de indeling van het huis.
In het voorjaar van 1770 is Dulcken enige tijd in Groningen. Volgens een advertentie van 6 april in de Opregte Groninger Courant logeert Mr J.L. Dulcken in het logement ‘het wapen van Stad en Lande' en biedt hij een superbe Staart-Clavecimbel met dubbele klavieren en vier registers, uit de hand te koop aan. Dulcken zo schrijft de krant heeft al veel meer dan honderd van deze instrumenten in de Nederlanden verkocht en ze worden gebruikt bij de meeste en voornaamste concerten. Het klavecimbel is bijzonder sterk en aangenaam van toon.
Onenigheid om de tuin
Stukken betreffende het verzoek van J.L. Dulken aan Ridderschap en Steden om een gesurrogeerd gericht te bekomen in zijn zaak tegen de burgerkrijgsraad over het zetten van een schutting wegens de partijdigheid van het stadsgericht van Hasselt,1770-1772.
Stukken : J.L. Dulken eiser contra H. Bode, als president van de burger brugsraad te Hasselt gedaagde eis tot wegnemen van een schutting door gedaagde geplaatst op grond den eiser toebehoorende door eiser wordt van eene deze zaak betreffende resolutie van het stadgericht Hasselt, geappelleerd aan het stadgericht Deventer (1771-1773)
Achter het huis van Dulcken en de naastgelegen panden van de krijgsraad ligt een gezamenlijke grote tuin. De scheiding tussen zijn tuin en die van de krijgsraad is met een paar paaltjes afgezet. Omdat Dulcken maar een kleine tuin achter zijn pand heeft, huurt hij een gedeelte van de tuin van de buren, dat hij gebruikt als groentetuin. In de loop van 1770 zet Dulcken meerdere paaltjes op de erfscheiding, dit tot ongenoegen van de krijgsraad die vindt dat Dulcken een stuk tuin van hem in bezit neemt. De krijgsraad beweert dat de erfscheiding in het verleden anders liep en eist dat Dulcken maar moet bewijzen dat hij recht heeft op dat stukje tuin.
Op 4 september 1770 roept Dulcken de hulp van de verwalter hoogschout Grevensteijn in. Ook wordt B. Van Hattum als advocaat ingeschakeld en samen dienen zij een klacht in bij de magistraat. Dezelfde dag wordt Dulcken door de krijgsraad op het matje geroepen. Hem wordt verweten dat hij aan landjepik doet. Dulcken antwoordt dat hij kan bewijzen dat de scheiding zoals hij heeft aangegeven de werkelijke scheiding is. Wanneer de krijgsraad onder leiding van kolonel Bode op dezelfde avond bij elkaar komt om de kwestie te bespreken, wordt luitenant Van Zuijlen en vaandrig Exalto D’Almeras als zijn vertegenwoordiger benoemd. Deze laatste is secretaris van de magistraat.
Vier dagen later vindt er een getuigenverhoor plaats. Dhr. Grevensteijn, als verwalter hoogschout verhoort, in aanwezigheid van twee keurnoten, leden van de magistraat, de vorige ‘eigenaar’ van het pand van de krijgsraad, cornet H. Guldener. Deze moet toegeven dat de grens die Dulcken heeft getrokken, de grens is zoals in 1755 bij verkoop van het pand is aangegeven.
Op 10 september zet de krijgsraad een schutting op de plek waar volgens hem de scheiding tussen de tuinen loopt. De magistraat wil de klacht van Dulcken niet in behandeling nemen, voordat Dulcken met het koopcontract op de proppen komt. Maar Dulcken heeft het de druk met de verkoop van klavecimbels. Hij is enkele weken in Groningen. Tijdens zijn afwezigheid wordt er in de werkplaats door zijn knechten gewoon doorgewerkt en wordt de ene na de andere klavecimbel gebouwd.
Op 15 april 1771 doet Dulcken een tweede poging en stuurt een uitgebreide klacht naar de magistraat. Deze stuurt de klacht door aan kolonel Bode van de krijgsraad. De krijgsraad vergadert een week later en besluit de twee leden die zich hiermee bezighouden alle rechten te geven om namens de krijgsraad de zaak af te handelen. De magistraat wordt op de hoogte gesteld van dit besluit. Aan Dulcken wordt meegedeeld dat hij eerst met het koopcontract moet komen, voordat er recht gesproken kan worden.
Grevensteijn en Van Hattum willen nu snel handelen. Op 1 mei komt Van Hattum een van de burgemeesters op de Markt tegen en vraagt of er ‘s middags vergadert kan worden, zodat Dulcken zijn klacht mondeling kan toelichten. De burgemeester verzet zich hiertegen. Een week later stuurt Grevensteijn een brief aan de gedeputeerden van de Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel. Grevensteijn is verwalter hoogschout en kan in die functie een beroep doen op de Ridderschap en Steden, met het verzoek om recht te spreken in dit conflict. De zaak wordt neergelegd bij het Stadsgericht van Deventer. Advocaat Van Hattum schrijft een nota onder de titel: ’Grieven van Appel en nulliteiten’ waarin hij de situatie uitlegt. Hij noemt de magistraat partijdig en vooringenomen. Hij is er niet mee eens dat Dulcken niet de kans heeft gekregen zich te verweren doordat de magistraat hem niet wil ontvangen. De magistraat kiest partij ’zonder dat men hem vergunt zijn belangen daartegen in te brengen. ‘ t welk nogtans aan de slimste boosdoener niet geweigerd wordt’. Het is ongehoord dat een rechter recht spreekt zonder ondervraging. Van Hattum haalt een voorbeeld uit de Bijbel aan om zijn woorden kracht bij te zetten. ‘De Soeverein aller soevereinen en Richter der gantschen aarde, die recht doet een voor wiens oogen alles naakt en klaar is, heeft zulks in zijn allereerste gerigtsoeffening (Genesis 3) met zijn allerheiligst voorbeeld gestaafd, ende het sal ook gestaafd worden in het laatste oordeel ten jongsten dagen’ (Matth. 12 vers 36). Het Stadsgericht Deventer vraagt bij de magistraat om opheldering.
Van Hattum heeft twaalf kantjes nodig om het appel op papier te zetten. Advocaat Sandberg, die namens de magistraat een antwoord op dit appel schrijft, heeft 120 kantjes nodig. Hij beschrijft uitvoerig de ontstane situatie. De verwalter hoogschout had het recht niet om bij de Staten in beroep te gaan. De stad Hasselt heeft haar eigen rechtsorde en die mag niet ondermijnd worden. Met tal van Latijnse wetsteksten en voorbeelden uit het verleden probeert hij te bewijzen dat dit appel nergens op gebaseerd is. Zijn eindconclusie is dat het Stadsgericht Deventer het appel zonder het te behandelen terug moet sturen. Daarna ligt het proces anderhalf jaar stil. De magistraat antwoordt niet en ook zijn er geen brieven van Grevensteijn bekend. Wel verschijnen Dulcken en Grevensteijn regelmatig op de vergadering van de magistraat om de zaak warm te houden, maar zonder enig resultaat. Pas midden 1772 komt er weer beweging in de zaak.
Dulcken laat zich door dit alles niet uit het veld slaan. Hij richt in het voorjaar zijn groentetuin weer in en plant de zomergroenten.
Op 5 juli 1771 komt de krijgsraad bijeen om te praten over de werkzaamheden van Dulcken in zijn achtertuin. De kolonel brengt ter vergadering: ‘dat L Dulcken de grond toebehorende aan de hoff van de Krijgsraad hadden gepoot met koolplanten’. De advocaat adviseert de koolplanten die: ’op de grond van de krijgsraad gepoot zijn weder uit te rooien zullen‘. ZIE SCAN Daarna zal er weer een lijn tussen de twee bakens getrokken worden. Staan er dan nog koolplanten op de verkeerde plek, dan zullen die er uitgetrokken worden.
Het soevereine Hasselter stadsbestuur.
De magistraat in Hasselt bestaat uit vier burgemeesters en vier raden. Elke maand is er een rechtsdag waarop twee burgemeesters rechtspreken. Ze maken gebruik van een stadsdienaar, een bode, ook wel roedendrager genoemd, om dagvaardingen te bezorgen bij burgers die voor het gerecht moeten verschijnen. Als teken van waardigheid draagt de roedendrager een prachtige ketting.
Ongewild komt Dulcken terecht in een conflict tussen de magistraat van Hasselt en de Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel. De magistraat neemt het Dulcken en Grevensteijn kwalijk dat ze in beroep gaan bij de Staten. Hasselt maakt namelijk aanspraak op een volledige autonome rechtspleging. Zelfstandig kan de magistraat rechtspreken in civiele en criminele zaken. Er bestaat geen recht van appel. Zelfs in kerkelijke zaken heeft de magistraat macht en invloed. Er is altijd een van de burgemeesters ouderling en zelfs de benoeming van ouderlingen en predikanten behoeft de instemming van de magistraat. Zo is Exalto D’Almeras, de secretaris van het stadsbestuur, ook ouderling in de kerk en vaandrig in de krijgsraad.
De magistraat beschermt zijn rechten en verwijt de Staten dan ook dat zij ingegaan zijn op het verzoek van Dulcken om recht te spreken. Hij eist dat ze daarmee stoppen en de rekening voor werkzaamheden naar Dulcken sturen. Daarom duurt het ook zolang voordat er een antwoord aan de Staten gestuurd wordt. Ze erkennen de tussenkomst van de Staten niet.
De ketting van de roedendrager.
Grevensteijn
Abraham Ursinus Grevensteijn speelt een belangrijke rol in het leven van Louis Dulcken. Hij wordt geboren op 12 oktober 1707 in Leeuwarden in een familie van predikanten en medici, en wordt in 1733 een van de burgemeesters van Hasselt. Daarna wordt hij verwalter hoogschout van Hasselt en het Hasselter ambt. Een verwalter hoogschout wordt door de Staten van Overijssel. De magistraat wordt benoemd door de invloedrijkste families binnen Hasselt die elkaar de mooiste baantjes toeschuiven. Ook tussen de leden van de krijgsraad en de magistraat zitten nauwe familiebanden.
Krijgsraad
De krijgsraad in Hasselt is al een oud instituut. Het is een soort plaatselijke garde die zorgt voor de veiligheid. Nachtwakers gaan elke nacht op pad en controleren op ongewenste vreemdelingen, landlopers, en ander gespuis dat de stad ‘s nachts onveilig kan maken. Ook letten ze op open vuur, brandstichting en inbraak. Alle inwoners moeten aan deze burgerwacht meedoen. Om ontheffing te kunnen krijgen van dit werk moet men geld betalen, het zogenaamde trommelgeld. Vooral weduwen betalen dit geld om maar geen wacht te hoeven lopen. Dulcken koopt het wachtlopen ook af. Dat kost elk jaar een gulden en een stuiver.
De leiding van de burgerwacht ligt in handen van een kolonel; verder heb je vaandrigs, sergeanten en andere leidinggevenden, erebaantjes waar vooral de rijken in Hasselt op belust zijn.
Kwaadaardige laster I
In het voorjaar van 1771 wordt Dulcken met een nieuw probleem geconfronteerd. Een lid van het soldatengarnizoen in Hasselt, cornet van Guldener verspreidt kwaadaardige laster. Overal in Hasselt duikt dit op. Ook de magistraat hoort ervan en via burgemeester Heisman wordt op 11 mei advies gevraagd bij advocaat R. Sandberg te Zwolle. Hoe hiermee te handelen? Sandberg wil graag alles op papier hebben, zodat hij een advies kan uitbrengen. Een dag later krijgt hij de informatie van de magistraat. Op 18 mei geeft hij het advies om de commandant van het garnizoen van de zaak op de hoogte te stellen, omdat het verspreiden van deze laster veel beroering geeft in Hasselt. Maar blijkbaar wordt er daarna weinig actie ondernomen.
Dulcken is op dat moment in Groningen om klavecimbels te verkopen.
Op 22 september slaat de vlam in de pan. In de herberg van Jan Mansvelt zit een groot aantal personen en het gesprek komt op Dulcken. Twee personen, Hendrik Tracy de Wilde en officier Hendrik Stuijlen verspreiden de laster waar Guldener mee begonnen is als zijnde waar. Wat eerst in achterkamertjes werd verteld, wordt nu in aanwezigheid van veel personen in het openbaar verkondigd. Een aantal toehoorders is ontzet.
De volgende dag wordt aan Dulcken, die net terug is uit Amsterdam, vertelt wat er is gebeurd. Ook de magistraat is het ter ore gekomen en stuurt stadssecretaris Exalto D’Almaras nog dezelfde dag naar Zwolle om overleg te plegen met advocaat Sandberg. De commandant van het garnizoen wordt eveneens op de hoogte gesteld. Vanwege de ernst van de situatie wil de commandant de stadhouder op de hoogte stellen, omdat het om zijn ondergeschikten gaat. Sandberg vindt dat geen goed idee. Ondertussen heeft de commandant van het garnizoen Guldener bij zich geroepen voor een verhoor om te weten te komen op welke gronden Guldener deze laster verspreidt. Guldener geeft geen opening van zaken.
Op 1 oktober hoort Dulcken dat officier Stuijlen, betrokkene in het conflict, op het punt staat om met de veerboot richting Amsterdam te vertrekken om vandaar naar Oost-Indië te reizen. Hij vraagt de magistraat om Stuijlen direct te arresteren, zodat er een proces tegen hem kan worden aangespannen. De magistraat reageert niet en laat de officier ontsnappen. Waarschijnlijk is de magistraat blij om Hendrik Stuijlen kwijt te zijn. Een jaar eerder had deze ook al voor onrust gezorgd, was smoordronken uit een herberg gehaald en de magistraat had zelfs bij hem huiszoeking gedaan en documenten in beslag genomen. Ook toen waren De Wilde en Guldener erbij betrokken. Door het vertrek van Stuijlen wordt het voor Dulcken wel onmogelijk om een klacht tegen hem in te dienen.
Dulcken doet op 8 oktober via zijn advocaat Van Grevensteijn aangifte tegen De Wilde wegens kwaadaardige laster. De eis is dat de Wilde in het openbaar erkent dat hij verkeerd heeft gehandeld door leugens te verspreiden, waardoor de goede naam en eer van Dulcken is geschaad. Ook wordt er 1000 ducaten als schadeloosstelling geëist. De aangifte wordt vergezeld van een verslag van een getuigenverhoor. Vier getuigen, caféhouder J. Mansvelt, J. Noest, commies G. Bax en J. Bode, bevestigen op 25 september wat drie dagen eerder is gebeurd.
Advocaat Sandberg krijgt deze aangifte in handen en schrijft in een notitie zijn mening hierover. De magistraat moet Guldener verhoren om te proberen te achterhalen wat de aanleiding voor deze lasterpraat is. Ook dat levert niets op. Namens de magistraat overlegt Exalto D’Almaras op verschillende tijdstippen met de advocaat.
De Wilde heeft de advocaten Waterham uit Hasselt en R. Sandberg uit Zwolle in de arm genomen om hem tegen de aanklacht van Dulcken te verdedigen. Dit betekent een dubbelrol voor Sandberg. Hij adviseert de magistraat in deze zaak en is tevens advocaat van de verdachte. De magistraat is hierdoor niet meer onafhankelijk, maar in deze zaak partij geworden.
Op 5 november moet Dulcken op het raadhuis komen, omdat De Wilde een proces tegen hem aanspant. Sandberg komt met het volgende verhaal. In het voorjaar van 1770 komt Dulcken bij De Wilde omdat hij geldproblemen heeft. Hij wil geld lenen, maar De Wilde heeft geen geld. De Wilde geeft hem twee gouden horloges mee die Dulcken bij de Bank van Lening in Zwolle in pand kan geven in ruil voor geld. Dulcken komt met 112 gulden terug uit Zwolle, houdt er zelf 100 van en geeft De Wilde 12 gulden. Hij belooft de horloges snel weer uit Zwolle op te halen, maar dit gebeurt niet. Ten slotte moet De Wilde de horloges zelf terugkopen met zijn eigen geld. Nu twee jaar later eist De Wilde zijn 100 gulden terug, verhoogd met rente en andere kosten.
Gevangengezet
Ondertussen spelen er ook andere zaken. Op 23 november 1771 neemt Abraham Amthuijzen advocaat R. Sandberg in de arm en deze vraagt beslaglegging (panding) op een aantal klavecimbels uit de werkplaats van Dulcken. Het blijkt dat Dulcken nog niets heeft terugbetaald van zijn schuld uit 1767. Hij staat nog steeds 250 gulden in het rood. Op 27 november komt de roedendager bij Dulcken om te zeggen dat hij op 2 december op het raadhuis moet verschijnen om zich te verantwoorden.
Dulcken komt direct in akte. Hij vraagt Grevensteijn en Van Dingstee om pandkering aan te vragen om inbeslagname van zijn klavecimbels te voorkomen. Zij sturen een brief aan de magistraat met de vraag om welke instrumenten het gaat; de instrumenten die klaar staan om afgeleverd te worden bij de koper, de klavecimbels die in aanbouw zijn of de klavecimbels die in reparatie zijn gegeven. Ze kunnen niet zomaar verkocht worden, omdat er eigenaars zijn die op de instrumenten wachten. Op 2 december wordt Tede de Vries als borg voorgedragen. De pandkering wordt voorlopig aanvaard en op 20 december laat Tede de Vries weten dat hij officieel borg voor Dulcken is.
Helaas voor Dulcken, maar Amthuijzen neemt daarmee geen genoegen. Op 3 januari 1772 komt de roededrager opnieuw bij Dulcken aan de deur en verzoekt hem om 7 januari op het raadhuis te verschijnen. Hij krijgt de boodschap mee dat er binnen veertien dagen betaald moet worden met geld, of anders zal na zes weken inbeslagname plaatsvinden.
Ook de advocaten van De Wilde nemen geen genoegen met Dulckens houding en eisen alsnog panding van enkele klavecimbels.
De sfeer tussen Dulcken / Grevensteijn en de magistraat/ Exalto D’Almaras is ondertussen uiterst gespannen. Dulcken uit zijn boosheid bij een van de burgemeesters. Daarvan is de burgemeester niet van gediend. De magistraat laat daarop Dulcken oppakken en in de gevangenis zetten. Dit gebeurt waarschijnlijk direct na 7 januari. Grevensteijn schrijft later aan de Staten: ’want hij wierde sodanig van tijd tot tijd door de Magistraten van Hasselt behandeld, dat hij niet in staat was zijn brood voor zijn vrouw en kinderen te winnen, dewijl men zonder wettige redenen hem maar bij de kop vatte, in een criminele gevangenis liet zetten, en daar verscheidene weken agter een, even als of hij aan een groote misdaad schuldig was, laten verblijven’. Grevensteijn ziet geen enkele juridische reden voor deze maatregel; integendeel het is pure rancune van de magistraat of een van de leden. Waarschijnlijk doelt Grevensteijn op Exalto D’Almaras, de secretaris die steeds in de documenten opduikt en ook het overleg met Sandberg verzorgt. Waarschijnlijk heeft Dulcken in het raadhuis, op de bovenste verdieping in een kleine cel op zolder, gevangen gezeten. Het raam in die cel kijkt uit op de Nieuwstraat, waar vijftig meter verderop zijn huis staat.
Op 11 januari reist Exalto D’Almaras naar Zwolle om met Sandberg over de detentie van Dulcken. Waarschijnlijk adviseert Sandberg hem om Dulcken vrij te laten omdat de magistraat juridisch niet sterk staat. Hoelang hij gevangen gezeten heeft is niet precies vast te stellen. Grevensteijn spreekt over enkele weken detentie.
Wanneer de burgemeester hem midden januari 1772 vrijlaat, krijgt hij een rekening mee met ‘de kosten van detentie waarvan hij niet eens een specificatie mag genieten’, aldus Grevensteijn die daarover zijn gal spuugt bij de gedeputeerden in Zwolle.
Waarschijnlijk heeft Dulcken in maart 1772 zijn schuld van 250 gulden afgelost, hetzij door geld te geven, hetzij dat een van zijn klavecimbels door de magistraat wordt verkocht. Maar het proces loopt door want vervolgens komt Amthuijzen met de eis dat ook de lening voor de turf, het slagtbeest en de werkzaamheden van het ruitenzetten betaald wordt. Op 7 juli schrijft Grevensteijn een verweerschrift waarin hij aangeeft dat de rekening voor de ruiten nieuw is. Er is nooit eerder een rekening aan Dulcken gegeven en ook nooit een aanmaning. En van de betalingen voor turf en het koebeest bestaat geen schriftelijk bewijs. Dus panding is onrechtvaardig. En zo sleept de zaak verder. Ook de zaak over de twee horloges van De Wilde loopt door.
In de loop van 1772 en 1773 ontmoeten de advocaten in beide zaken elkaar haast wekelijks op het raadhuis. Het gaat om het ontbreken van schriftelijke bewijzen waar een handtekening van Dulcken op staat. Wanneer er wel een handtekening staat, moet Dulcken komen om te bevestigen dat het inderdaad zijn handtekening is. Het gaat om kopieën en het ontbreken van kopieën van uitspraken van de rechtbank. Het gaat om het eisen van panding en het geven van pandwering. Een juridisch gevecht dat totaal vastloopt. Daarbij komt nog dat Dulcken vaak afwezig is en zijn advocaten niet willen aangeven waar hij zich ophoudt. In juli 1773 zit De Wilde in geldproblemen en wordt onder curatele gesteld. Zijn broer Frans de Wilde uit Amsterdam (VOC-secretaris) treedt als curator op.
De gevangenis op de zolder van het raadhuis.
Overeenstemming met de krijgsraad
In 6 april 1772 geven de gedeputeerden van de Staten van Overijssel aan dat Dulcken met een bewijs moet komen dat het stukje grond in de achtertuin van hem is. Of hij moet onder ede verklaren dat hij dat bewijs niet heeft en ook niet is kwijtgeraakt. Grevensteijn brengt daartegen in dat ook de krijgsraad met bewijs zou kunnen komen dat het stukje grond hem toebehoort. Cornet Guldener, lid van de krijgsraad, is in 1755 door de heren Van Hecht benoemd als zaakgelastigde die de verkoop van de panden moet regelen. Hij heeft het pand aan de krijgsraad verkocht en is ook verantwoordelijk voor het pand dat Dulcken later heeft gekocht.
Op 7 juli is er weer contact tussen de advocaten van de krijgsraad en de advocaten van Dulcken. Grevensteijn stelt voor om verdere procedures via de Staten en de magistraat vanwege de kosten te stoppen en alleen als advocaten verder te praten.
Ieder stemt daarmee in en men komt tot de afspraak om de kosten te delen. Op 24 november verschijnt Dulcken op de vergadering van de krijgsraad. ‘Verzoekende dat het hangende dispuut tussen hem ter éénen en de edele Manhaftige Krijgsraad ter andere zijde mocht uijt de weg geruimt, presenterende boven de kosten van zijn kant tot goedmaking van de kosten van de zijde van de Krijgsraad te betalen een somma van honderd tweeëndertig gulden.’ De schutting mag blijven staan zoals de krijgsraad deze heeft neergezet. Op 18 december vraagt Dulcken om veertien dagen uitstel van betaling, maar de krijgsraad is het daar niet mee eens en wil betaling binnen 24 uur.
Op oudejaarsdag 1772 brengt Dulcken zijn 132 gulden bij de magistraat waarop de roededrager met dit geld naar kolonel Bode van de krijgsraad gaat en het hem wil overhandigen. Deze wil het geld niet aanpakken en de roedendrager neemt het weer mee naar Exalto D’Almeras, die het nog jarenlang in zijn bezit houdt. Voor de krijgsraad is het dan nog niet afgelopen. In november 1773 dient advocaat Waterham nog een rekening in van 240, — die de krijgsraad moet betalen. De krijgsraad zoekt daar borgen voor en begint in januari 1774 met het aflossen van deze schuld.
Kwaadaardige laster II
Ondertussen gaat het proces vanwege kwaadaardige laster tegen De Wilde door. Dulcken vraagt om een kopie van de ondervraging van Guldener door de commandant van het garnizoen, maar krijgt die niet. Telkens worden er nota’s heen en weer gestuurd, zonder dat men verder komt. In december 1772 komt advocaat Sandberg met een verweerschrift waarin hij aangeeft dat Dulcken beter kan stoppen met zijn actie omdat het toch niets oplevert. Hij waarschuwt voor de hoge proceskosten. Wel is bij zijn verhaal eindelijk een verslag van de ondervraging van Guldener gevoegd. Maar Guldener, lid van het garnizoen en van de krijgsraad, wordt uit de wind gehouden. De magistraat stelt vast dat er maar tegen één persoon een klacht is ingediend, nl. tegen De Wilde, en dat daar geen ander persoon ingeschoven kan worden.
Op 8 juni 1773 komt Sandberg met zijn laatste verweerschrift. Een lang verhaal met veel Latijnse wetsteksten. Hij komt tot de conclusie dat De Wilde misschien wel moreel verkeerd heeft gehandeld, maar dat hij juridisch niets verkeerd gedaan heeft. Wanneer je namelijk zegt dat iets waar is, tenzij degene waarvan je het hebt gehoord een leugenaar is, dan is deze uitspaak op zichzelf waar. De Wilde kan dus niet vervolgd worden voor wat hij heeft gezegd; de klacht is niet ontvankelijk. Sandberg concludeert dat Dulcken de proceskosten moet betalen en dat hij zelfs aangeklaagd kan worden, omdat hij De Wilde een leugenaar heeft genoemd.
Dulcken en zijn advocaat Grevensteijn gaan daartegen in beroep. In november 1773 eisen ze een kopie van alle stukken die op de zaak betrekking hebben en dat twee onafhankelijke advocaten op deze zaak gezet worden.
Daarna wordt het stil, of er ontbreken documenten. Pas in 1776 wordt er in documenten weer over de zaak gesproken, maar daarover later. Al die tijd zit Dulcken in de onzekerheid over wat er met zijn klacht zal gebeuren.
Gereformeerd / Hervormde Kerk te Hasselt
Kerkelijke attestatie
Dulcken en zijn vrouw gaan naar de Hervormde Kerk midden in de stad. Ze laten daar hun kinderen dopen en gaan er 's zondags ter kerke. Maar zij zijn door omstandigheden nooit lid geworden en mogen dus ook niet aan het heilig avondmaal deelnemen.
Op 28 maart 1771, dus nog voor de hele kwestie-De Wilde, vraagt Dulcken mondeling of hij lid van de gemeente mag worden. Hij brengt zijn attestatie mee die hij tien jaar geleden dus niet heeft ingeleverd. De vraag wordt op de kerkenraadsvergadering behandeld, die het verzoek in beraad houdt.
Op 27 september 1771 stuurt hij een brief naar de kerkenraad. Waarschijnlijk heeft hij bezoek van kerkenraadsleden gehad met de vraag om meer informatie. Hij legt uit dat hij in 1756 van Amsterdam naar Kleef wilde verhuizen en dat hij toen een attestatie heeft ontvangen van de kerkenraad van Amsterdam. Zijn plan ging door onvoorziene omstandigheden niet door. De reden is waarschijnlijk dat hij toen zijn vrouw Catharina Koning leert kennen en een jaar later met haar trouwt. Hij heeft in Amsterdam een bedrijf opgebouwd en bij de verhuizing naar Hasselt heeft hij verzuimd zijn attestatie in te leveren. In enkele gesprekken met predikant en ouderlingen heeft hij dat ook aangegeven. Nu wil hij graag lid worden ‘zoals ook D’ Heer Koning en anderen lid zijn geworden’. Wie hij bedoelt met meneer Koning is niet duidelijk. Mogelijk is dat een broer van zijn vrouw.
De kerkenraad bespreekt de brief, maar kan het verzoek ook nu nog niet inwilligen. Men vindt de 15 jaar geleden afgegeven attestatie voor Kleef te oud. Een andere reden is ‘een blamerend gerucht nopens zijn eerwaarde door de magistraat ingebracht en met getuigenis gestaafd’. Dit slaat waarschijnlijk op de kwaadaardige laster die in die week door De Wilde is verspreid. Een van de kerkenraadsleden is tevens een van de vier burgemeesters en weet uit de eerste hand wat er speelt. Men wil eerst meer informatie van de magistraat voor men een beslissing neemt. Dulcken vraagt daarop zijn oude attestatie terug.
Op 20 december 1771 vermelden de notulen van de kerkenraad dat het verzoek van Dulcken om lid te mogen worden niet wordt behandeld, tenzij Dulcken met een nieuw verzoek komt. En dat ligt er nog niet. De notulen van 17 april 1772 bevatten dezelfde zinsnede. Het verzoek van Dulcken is nog niet binnen, dus de kerkenraad doet niets
Pas op 2 oktober 1772 ligt er een nieuw verzoek van Dulcken: ‘een nederige bede’, zoals hij het zelf noemt. Hij schrijft daarin dat hij beseft dat zijn attestatie te oud was. Daarom doet hij opnieuw het verzoek, maar hij weet helaas niet waarom de kerkenraad zijn vorige verzoek niet heeft ingewilligd. Hij belooft zich aan de kerkenraad te onderwerpen als er een schikking getroffen kan worden.
De kerkenraad gaat erin mee. Ze besluiten dat Dulcken op de volgende kerkenraadvergadering mag komen om enige vragen te beantwoorden. Voorwaarde is wel dat er ondertussen geen slechte berichten over hem binnenkomen. De kerkenraadsleden wordt verzocht om de komende tijd op Dulckens handel en wandel acht te geven.
Op de volgende kerkenraadsvergadering van 11 november 1772 is er onduidelijkheid over de te volgen weg. Het enige agendapunt is: hoe om te gaan met het verzoek van Dulcken. Men beslist om het besluit van 2 oktober 1772 in een resolutie vast te leggen.
Op 21 december 1772 is er weer een kerkeraadsvergadering. Dulcken wordt door de koster uitgenodigd om bij een gedeelte daarvan aanwezig te zijn. Maar voordat Dulcken binnengeroepen wordt ontstaat er grote onenigheid in de kerkenraad. Vijf leden willen dat bij behandeling van de zaak-Dulcken moet worden uitgegaan van het kerkenraadsbesluit van 27 september 1771 d.w.z. de kerkenraad moet eerst van de magistraat te weten komen wat voor een persoon Dulcken is.
Vier leden (plus een afwezig lid) willen uitgaan van het besluit van 2 oktober 1772 d.w.z. Dulcken wordt uitgenodigd voor gesprek en als er geen vreemde dingen tussendoor gebeurd zijn, wordt hij als lid aangenomen. Conclusie: er is niets naar voren gebracht waaruit blijkt dat er vreemde dingen zijn gebeurd. Dus we kunnen hem uitnodigen.
De dominee en de preses vragen om een kopie van het besluit (1771) dat eerst op een mededeling van de magistraat moet worden gewacht. De zaak zit muurvast. Tenslotte wordt Dulcken binnengelaten en krijgt te horen dat het besluit van 27 september 1771 blijft staan. De magistraat moet eerst duidelijkheid geven. Hij protesteert ertegen en zegt dat zijn protest moet worden opgeschreven. De preses vraagt of hij verder nog iets naar voren wil brengen. Het antwoord is kortweg ‘nee’.
Hij verlaat de vergadering, maar hij bezint zich, vraagt via de koster of hij weer mag binnenkomen. Hij vraagt om een kopie van het besluit. De koster neemt hem weer mee naar buiten de vergaderruimte. ‘Ik zal se hebben Heeren’, horen de kerkenraadsleden hem nog een aantal keren roepen, waarop ze besluiten dat hij daar inderdaad recht op heeft, en geven de koster opdracht om hem een kopie te bezorgen. Dat is zijn laatste gesprek met de kerkenraad. Uit de ledenlijst blijkt dat Dulcken nooit lid van de gemeente is geworden. Een twee jaar lange strijd voor niets gevoerd, dankzij de invloed van de magistraat op het kerkbestuur.
De schipperskwestie
Tussen de stapel brieven die de magistraat in 1772 krijgt, zit ook een merkwaardige brief uit Zwolle gedateerd op 16 juni 1772. De brief is door de gedeputeerden van de Staten van Overijssel geschreven tegen de volgende achtergrond. Hasselt is een armoedig stadje en de magistraat doet verwoede pogingen om geld binnen te krijgen. In 1771 heft de magistraat besloten dat alle vissersboten die vanaf de Zuiderzee en Schokland, naar Zwolle varen om daar hun vangst op de vismarkt te verkopen, eerst in Hasselt moeten aanleggen. Ze moeten hun lading lossen op de kaai bij de visafslag en daarvoor marktgeld betalen. Een mooie inkomstenbron voor de stad.
Gezicht op Hasselt vanaf de andere kant van het Zwarte Water.
In de documenten wordt beschreven hoe vier man van de stadswacht een schip overrompelen en met geweld de schipper dwingen om aan te leggen. Ook andere schepen worden tegengehouden en gedwongen aan te meren. De schippers, en ook de stad Zwolle, zijn woedend. Hasselt beroept zich op eeuwenoude rechten en weigert te stoppen.
De brief van 16 juni geeft een beeld op welke manier Dulcken bij dit conflict betrokken raakt. Hij heeft net voor 25 januari, de Pauli keuze, een handtekeningenactie gehouden onder schippers en andere burgers van Hasselt. Op deze dag worden de nieuwe leden van de magistraat gekozen. Dulcken moet zijn handtekeningenactie dus begonnen zijn direct nadat hij uit de gevangenis ontslagen is.
Voelt Dulcken zich verbonden met het lot van de schippers omdat hij vaak van hun diensten gebruikmaakt om de klavecimbels naar elders te vervoeren? Hij kent in ieder geval velen van hen. De schippers schrijven een protestbrief aan de stadhouder prins Willem de Vijfde, en Dulcken, of een van zijn vrienden, gaat rond om handtekeningen te verzamelen.
Dulcken neemt deze mee om ze aan de prins te overhandigen. Dat is een gevaarlijke onderneming, want de magistraat kan dit zien als een vijandige actie. De prins neemt kennis van de brief en reageert erop. In deze reactie staat ook dat de handtekeningen onder de brief verloren zijn gegaan omdat dat deel verbrand is.
In de brief van 16 juni 1772 wordt Dulcken hiervoor verantwoordelijk gehouden. Heeft Dulcken onderweg naar de prins in Amsterdam zich onveilig gevoeld? De magistraat zou maar al te graag weten wie de ondertekenaars zijn. Het advies aan de magistraat is om Dulcken op te pakken en hem te dwingen de waarheid te zeggen.
Dulcken moet maar aangeven, ‘waar, wanneer, en in wiens presentie en waarom dat verbranden heeft in het werk gesteld’. En hij moet met een eed bevestiging dat hij de waarheid spreekt. Aan de hand van wat Dulcken te verklaren heeft, zullen de gedeputeerden vervolgens adviseren wat er verder met hem gebeuren moet.
Er zijn geen andere documenten over dit voorval te vinden; het is niet bekend hoe dit is afgelopen. Het conflict over de schippers leidt tot grote onenigheid tussen Zwolle en Hasselt, waarbij ook de Staten van Overijssel betrokken worden. Er wordt wel een jaar lang gebakkeleid, waarbij de magistraat van Hasselt tenslotte het onderspit moet delven.
In augustus 1772 wordt het negende kind in het gezin Dulcken geboren. Catharina wordt op 19 augustus in de Gereformeerde Kerk gedoopt.
Terug naar Antwerpen 1773 -1776
De pianoforte
Johannes Lodewijk Dulcken heeft zich tot nu toe vooral beziggehouden met het fabriceren van klavecimbels, het repareren van deze instrumenten en het repareren van orgels. Maar de markt voor klavecimbels raakt in de jaren 70 en 80 verzadigd. Op diverse plaatsen in Europa komen instrumenten op de markt die veel lijken op de klavecimbel, maar die op een andere manier bespeeld worden. Het betreft een nieuwe uitvinding en de instrumenten worden pianoforte genoemd. Bij een klavecimbel ontstaat de klank wanneer er met een plectrum langs een snaar gestreken wordt, bij de pianoforte slaat een hamertje op de snaar. Terwijl de klavecimbel alleen hard en zacht klinkt door registratie wisseling, is dat bij de pianoforte makkelijker, omdat men de toets hard en zacht kan aanslaan. Letterlijk vertaald betekent pianoforte: zacht-hard. Dit vraagt om een totaal ander mechaniek.
Dulcken gaat zich vanaf 1774 ook toeleggen op de bouw van pianoforte. In plaats van honderden dokjes, moet Dulcken nu hamertjes maken. De kop van de hamer bedekt hij met leer. Het soort leer en hoe strak dat gespannen is, bepaalt de sfeer van de klank. Waarschijnlijk is Dulcken ook in Hasselt begonnen met het experimenten met pianoforte instrumenten. Hij gebruikt daarvoor de klankkast en de snaren van de klavecimbel. Maar hij maakt gebruik van een nieuw mechaniek. Overal in Europa is men bezig met experimenteren om instrumenten met de mooiste klanken te kunnen maken. Ieder doet dat op zijn eigen manier.
De eerste die een soort pianoforte bouwt is Bartelomeo Cristofori in Italië rond 1700. Andere landen eisen de eer op voor hun eigen inwoners: Duitsland heeft lange tijd de uitvinding van de pianoforte opgeëist voor Christoph Gottlieb Schröter, Frankrijk voor Jean Marius en Engeland voor Father Wood. Zo is Johannes Lodewijk Dulcken de eerste die in Nederland zijn pianoforte op de markt brengt.
Antwerpen
Dulcken gaat in 1773 naar Antwerpen, de stad waar zijn vader zoveel wereldberoemde klavecimbels bouwde. Zijn woonadres blijft Hasselt waar zijn vrouw en kinderen blijven wonen, maar zijn werkadres is Antwerpen. Hij heeft daar waarschijnlijk twee redenen voor. In de eerste plaats is hij in Hasselt zijn leven niet zeker. Hij heeft nu dan wel het probleem met de krijgsraad en met Van Amthuijzen zo goed als mogelijk opgelost, maar het handelen van de magistraat is zo onberekenbaar dat hij zomaar weer opgepakt kan worden. Grevensteijn verwijt de magistraat dan ook dat Dulcken weggepest is, waardoor hij nu lange tijd van zijn vrouw en kinderen gescheiden is. De tweede reden is dat hij in Antwerpen betere kansen ziet om zijn nieuwe vinding op de markt te brengen.
Zijn vertrek naar Antwerpen heeft grote gevolgen voor de drie knechten die in Hasselt zijn klavecimbels bouwen. In de akten worden drie knechten met name genoemd: Johan Gerlach Lauch, J.L. Reusch, beiden oorspronkelijk afkomstig uit Duitsland, en Jacob Snel. Ze zijn niet alleen ineens werkloos, maar Dulcken heeft hen ook het loon over 1772 en 1773 niet uitbetaald. Johan Gerlach eist nog 443 gulden, J.L. Reusch 77 gulden en 3 stuivers en Jacob 92 gulden. Op 16 april 1773 vragen ze panding op de niet afgemaakte klavecimbels. Een week later komen ze daarop terug. Ze eisen nu panding op het woonhuis aan de Nieuwstraat en op de werkplaats in de Hofstraat, omdat ze beseffen dat de klavecimbels te weinig zullen opbrengen. Waarschijnlijk heeft Dulcken het achterstallige loon direct uitbetaald, want de panding wordt niet doorgezet. Het woongedeelte van de werkplaats in de Hofstraat heeft hij ondertussen verhuurd aan de weduwe Wilhelmina van Reen. Haar moeder woont naast haar en is getrouwd met Klaas Admiraal, de schilder.
Dulcken neemt zijn intrek in het logement de Arent aan de Vrijdagsmarkt. In de Gazette van Antwerpen van 10 september 1773 staat een advertentie waarin hij zijn werk aanprijst. ‘Jean Louis Dulcken, (oudste zoon van den overledene Daniël Dulcken), meester orgel en klavecimbelmaker tegenwoordig te Antwerpen, met intentie om aldaer mettertijd daar te komen woonen, presenter zijn dienst om te maeken ofte repareren orgels oft clavecimbels. Hij is gelogeerd in den Arent bij de Vrijdagsmerkt, alwaer 8 volgende dagen te zien is een nieuw stuk van sijn werk sijnde een Clavecimbel met dubbele klavieren’.
En in de Gazette van Gent op 6 juli 1775:
‘Sieur Louis DULCKEN van Antwerpen, oudsten Zoon van Daniël, adverteert, om zyne Konste bekend te maeken, dat by alhier heeft doen brengen twee Clavecin-Bellen, te weten een Steirt-Stuk en een Forte piano van zyn werk, zynde eene nieuwe Uytvindinge, dewyl men ongemerkt en zonder in commoditeyt den thoon van de zelve kan diminueëren en casseeren, welke Stukken te koop en eenige dagen te zien zyn in de Herberge den Duydsch by S. Jacobs Kerke binnen deze Stad, alwaer de Liefhebbers hun konnen laeten vinden, om dezelve te examineeren. Nota. Deze Uytvindinge van diminuëeren en casseeren kan aen alle Stukken gebragt worden’.
Ook in deze advertentie profileert Dulcken zich als zoon van de beroemde Daniël. Hij biedt nu ook een fortepiano aan door hem zelf gemaakt. Men kan op deze pianoforte ‘diminueëren en casseeren’ dat wil zeggen de sterkte van de toon zachter en zachter, maar ook harder laten worden.
In Antwerpen dient hij bij het stadsbestuur een verzoek in om in het bezit gesteld te worden van dezelfde rechten als zijn vader had, namelijk het zonder problemen en kosten kunnen exporteren van zijn klavecimbels. Het stadsbestuur gaat daar niet in mee. Het vindt dat hij al te lang weg is uit Antwerpen, én hij is geen lid van het St. Lucasgilde. Het gilde voor kunstenaars staat niet open voor handwerkslieden. Hij heeft dus niet dezelfde rechten als een kunstenaar.
De kerkelijke attestatie
Dulcken probeert aansluiting te zoeken bij de kerk van zijn ouders. Zij waren lid van de kleine Gereformeerde Kerk: de Olijfberg waar Johannes Diepelius voorganger is. Dulcken was 20 jaar toen hij Antwerpen verliet en heeft in zijn jeugd de dominee van nabij meegemaakt. Zijn vader was ouderling en de dominee zal vast vaak bij hen thuis zijn geweest. Ook zondagse bijeenkomsten waren regelmatig bij gemeenteleden thuis.
Er is een brief van 26 oktober 1774 bewaard gebleven van ds. Diepelius aan de magistraat van Hasselt. Uit die brief wordt duidelijk dat Dulcken niet zonder meer kan worden toegelaten. De dominee hint in zijn brief op een voorval dat 20 jaar geleden plaats vond; de reden voor Dulcken vertrek uit Antwerpen. Dulcken kan ook alleen maar een attestatie uit Amsterdam overhandigen die haast 20 jaar oud is.
De dominee heeft van een knecht van Dulcken verhalen te horen gekregen over wat er in Hasselt is voorgevallen. Dulcken reageert woedend. In Hasselt is hij afgewezen en nu wijst de dominee hem af op grond van roddels. Ds. Diepelius gaat te rade bij de aanwezige mede-ambtsdragers op de synode van Breda. Hij krijgt het advies om in Amsterdam en Hasselt bij het gemeentebestuur om een attestatie voor Dulcken te vragen. In Amsterdam kent de predikant burgemeester Daniël de Dieu. Deze kan weinig over Dulcken vertellen behalve dat er iets geweest is met de armenkas. Reden waarom Dulcken niet meer bij hem thuis mocht komen. Dus wendt de dominee zich nu tot de magistraat van Hasselt met de vraag: ‘zijn alle roddels die hij over Dulcken gehoord heeft waar’? Dit te ‘vraegen, is geenszins haat, ofte wederwraak’, waaruit blijkt dat hij Dulcken weinig kans geeft.
We zouden graag het antwoord van de magistraat willen lezen, maar dat is helaas niet teruggevonden. Duidelijk is wel dat Dulcken en zijn gezin nooit lid van de Gereformeerde Kerk op de Olijfberg geworden zijn.
Waarschijnlijk heeft Dulcken in Antwerpen een werkplaats ingericht waar hij zich toelegt op het maken van de pianoforte. Hij verkoopt deze instrumenten in Antwerpen, Gent en ook in Leuven. Ondertussen gaat hij regelmatig terug naar Hasselt waar zijn gezin woont.
Johannes Lodewijk Dulcken jr.
1761 - 1768
Johannes (Jan) Lodewijk Dulcken wordt in de zomer van 1761 geboren in het gezin van Johan Lodewijk Dulcken en Catharina Koning en op 9 augustus 1761 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam gedoopt. Zijn roepnaam is Louis. Hij heeft een broer, Daniël Lodewijk, die een jaar oud is en een grote zus, Susan Maria, die vier is. Zijn vader is meester orgel- en clavecimbelbouwer en ze wonen eerst naast het Kartuizer kerkhof in Amsterdam maar later wonen ze in de Nes verbij de kuiperssteeg .
Als kleine baby, nog geen half jaar oud, verhuist hij begin 1762 naar Hasselt. Daar heeft zijn vader een groot huis gehuurd in de Nieuwstraat.
Van zijn leven in Hasselt is in de archieven niets terug te vinden, maar wel is er een beeld te schetsen van zijn woonomgeving en de gebeurtenissen die daar in zijn jonge leven plaatsvinden. Misschien dat hij zich later het volgende herinnert van zijn jeugd in Hasselt:
Wanneer hij haast twee is wordt er een broertje geboren. Zijn ouders noemen hem Johan Daniël, naar zijn beroemde grootvader. Helaas wordt dit broertje nog geen jaar oud. Op 20 april 1764 wordt hij begraven op de begraafplaats achter de Gereformeerde Kerk. Nog in datzelfde jaar wordt op 22 juli weer een broertje geboren die opnieuw Johan Daniël genoemd wordt.
1765
Johannes Lodewijk is nu oud genoeg om de wereld buiten het huis te verkennen.
Het huis van zijn ouders staat aan de Nieuwstraat; deze straat loopt van de Markt, waar het raadhuis staat, naar de gracht. Over de gracht ligt een brug met in de gracht een sluis die ook dienstdoet als waterkering. Aan de overkant van de gracht staat, aan de Gasthuissteeg, een oud kloostergebouw; de steeg loopt uit op een bolwerk met stadsmuren.
C. Springer, het oude Gasthuis aan de Gasthuissteeg.(1862)
Langs de Nieuwstraat, bestraat met kinderkopjes, staan huizen en de werkplaats van een smid. Rechts van zijn huis is de Regenboogstraat, vroeger ook wel Ragebolsteeg genoemd. In de Regenboogsteeg is een tabaksplantage die toebehoorde aan de familie Van Benthem, en ook een dakpannen fabriek. Beide worden niet meer gebruikt, maar je kunt nog zien waar ze hebben gestaan. Achter hun huis is een grote tuin, waar zijn vader groenten verbouwt. Tussen de tuin en de Regenboogstraat staat een muur, met aan het einde een doorgang naar de straat.
In het voorjaar van 1766 wordt Johannes Ferdinandus geboren en op 16 maart gedoopt. Het jongetje sterft voordat het een half jaar oud is. Opnieuw is er verdriet in het gezin.
Ondertussen wordt Johannes Lodewijk zes jaar, de leeftijd waarop hij naar school kan. Dit betekent dat hij les krijgt in lezen, spellen, cijferen en schrijven. Om deze basisvaardigheden te kunnen leren, moeten zijn ouders jaarlijks 18 gulden betalen. Hij kan elke morgen en middag naar school en is op woensdagmiddag vrij.
In januari 1768 wordt er weer een broertje geboren, dat op 13 januari wordt gedoopt. Zijn ouders noemen hem Ferdinandus. Het jongetje leeft maar een maand en opnieuw is er verdriet. Helaas is het gewoon dat kinderen op jonge leeftijd overlijden. Een groot gedeelte van de kinderen haalt de twintig jaar niet. Kinderen overlijden aan kinderziektes, slecht drinkwater en doordat ouders in armoedige omstandigheden verkeren.
Wanneer Louis door de straten van Hasselt loopt ziet hij de armoede overal. De huizen worden slecht onderhouden; soms zijn het krotten. Op sommige plaatsen waar de huizen zijn afgebroken, ontstaan lege plekken in de straat. Ook staan er veel boerderijen in de stad met vaak een mesthoop aan de kant van de straat. De goot, die zorgt voor de afvoer van regenwater, is soms open, maar vaak ligt er een plank overheen waardoor het minder vies is in de straat.
Op verschillende plekken ziet hij collectebussen hangen. Rijkere inwoners kunnen daar hun bijdrage in stoppen, waarmee arme mensen door de diaconie geholpen kunnen worden. In december 1768 wordt Johannes geboren. Zijn roepnaam is Jan. Hij wordt op tweede kerstdag gedoopt in de grote kerk. Ze zijn nu met vijf kinderen thuis; zijn oudste zus Susan Maria is net elf jaar.
Als ze naar de kerk gaan, zitten hij en zijn broertje en zusje bij moeder. Vader zit in een ander deel van de kerk bij de mannen. Dicht bij de hoofddeur staat een preekstoel. Meestal preekt dominee Noortbergh.
Interieur Hervormde Kerk Hasselt.
In de kerk staat geen orgel; deze is 50 jaar geleden door blikseminslag en brand verwoest. De kerk en het stadsbestuur hebben geen geld om een nieuw orgel te laten maken. Zijn vader zou dat best kunnen; hij heeft vaker orgels gebouwd. Nu is de plek leeg en wanneer er gezongen wordt, is er een voorzanger die de melodie aangeeft. Hermen Huninck is organist, maar heeft sinds de brand van 1725 waarschijnlijk weinig meer te doen.
Zijn vader is vaak van huis; dan vertrekt hij met een beurtschipper naar Amsterdam, soms zelfs naar Middelburg.
Hij neemt dan een of twee klavecimbels mee. Deze sjouwen ze vanuit hun huis door de Nieuwstraat, over de Markt en dan via de Veersteeg naar de Veerpoort. Buiten de Veerpoort ligt het Zwartewater. Vandaar gaan de beurtschippers naar verschillende plaatsen aan de Zuiderzee. Iedere beurtschipper heeft zijn eigen bestemming. Zijn vader gaat vaak mee; dus hij kent alle schippers.
Wanneer vader weg is, werkt de knecht gewoon door aan de klavecimbels die in de werkplaats staan. De knecht woont ook bij hen thuis en heeft zijn slaapkamer helemaal boven in het huis.
Soms komt er een man aan de deur met een briefje, meneer Van der Werff. Hij is roedendrager en brengt een boodschap van de burgemeester of van de raad. Zijn vader moet dan weer op het raadhuis verschijnen. Soms is vader niet thuis en dan neemt moeder of zijn oudste zus het papiertje in ontvangst. Wanneer deze man aan de deur komt weet Louis al precies wat hij komt doen. Soms is er meer aan de hand, zoals toen de roededrager met enkele helpers twee clavecimbels meenamen.
1769
Wanneer Johannes Lodewijk acht jaar (1769) is koopt zijn vader het huis waar ze nu al zes jaar wonen, en in de Hofstraat koopt hij een werkplaats.
Dat is wel nodig want het huis in de Nieuwstraat wordt te klein. Omdat oma Dulcken bij hen is komen wonen, is er gebrek aan ruimte. Als oma, die in Brussel woonde, bij hen komt te wonen, is ze ± 65 jaar. Opa, die hij nooit gekend heeft, is al lang geleden overleden.
Zijn vader brengt allerlei materiaal naar de Hofstraat en richt daar zijn werkplaats in. (Perceel A262) Als Louis naar de werkplaats loopt, ziet hij in de Hofstraat kleine bedrijfjes en armoedige huisjes. Aan het einde van de straat staat een aantal huisjes naast elkaar die door de mensen de ‘Armenstraat’ genoemd wordt. Vaak is er, vanwege de stank, ruzie over de goot die door de Hofstraat loopt.
Werkplaats Dulcken links
Naast het woonhuis in de Nieuwstraat staat een groot gebouw, in bezit van de krijgsraad. Louis ziet er vaak mensen in- en uitgaan. ‘s Avonds komen daar de nachtwachten die twee aan twee door de stad gaan en soms hoort hij hen roepen. Een enkele keer is er ook een hele groep tegelijk; dan trekken de mannen in een colonne door de stad. De nachtwachten dragen wapens bij zich. ‘s Avonds is er vaak muziek te horen uit het huis van de krijgsraad. Dan is er een vergadering of feest als de gilden er vergaderen. De mensen noemen het huis dan ook wel Gildehuis.
Zijn vader heeft ruzie met de heren van de krijgsraad. De grote tuin die ze hadden, is een stuk kleiner geworden. Zijn vader heeft daarna een stuk grond gekocht achter de Wal, waar hij een tuin aangelegd heeft. De groente wordt in de herfst in de kelder opgeborgen. Elk jaar koopt vader in het najaar een koe of een varken, die hij laat slachten door de joodse slager Salomon Abrahams of Albert Berend van der Werff . Thuis wordt het vlees gerookt zodat ze de hele winter te eten hebben.
1772
Louis is ondertussen elf jaar geworden en groot genoeg om zelf de stad door te lopen. Als hij de Nieuwstraat uitloopt, komt hij bij de gracht waar vooral de rijke mensen wonen.
C. Springer, Tafereel aan de gracht in Hasselt.
Overal in de stad staan olielantaarns, vooral in de rijkere buurten zoals de Hoogstraat en de Ridderstraat; zo'n dertig stuks. Een eindje verder komt hij bij de Venepoort, die toegang geeft tot de dijk naar Zwartsluis en de postweg naar Staphorst. Linksaf gaat hij langs de stadsmuur naar de Raampoort en komt daarmee door de arme buurt. Verderop komt hij bij de Veerpoort die de scheiding vormt tussen de stad en de kade met schepen. Langs de Vispoort loopt hij naar de Enkpoort, die toegang geeft tot de dijk naar Zwolle. Dit is een oude stenen dijk; bij een beetje storm klotst het water tegen de dijk. Nog een klein stukje langs de gracht en dan is hij weer thuis; een wandeling van ongeveer 1200 meter.
Het is duidelijk dat zijn woonplaats een klein vestingstadje is, aan de ene kant beschermd door het Zwarte Water en de andere kant door de veengebieden. Toch is het elk jaar in juni en september een drukte van belang in Hasselt. Dan komen de hannekemaaiers uit Hessen die in Hasselt de veerboot nemen naar Hoorn en Enkhuizen. De seizoenarbeiders gaan in Noord-Holland grasmaaien. In een maand tijd worden 10.000 arbeiders overgezet. Ze krijgen voor een of meerdere nachten onderdak in herbergen of bij mensen thuis. In september komen ze terug. Twee maanden in het jaar waarin de mensen zich verdringen in de straten, volle herbergen en vaak ruzie en lawaai. Louis hoort dan overal op straat Duits spreken.
Vaak is hij vanaf zijn huis over de Markt naar de werkplaats in de Hofstraat gelopen. Maar in januari 1772 is het wel bijzonder. Als hij bij het raadhuis op de Markt komt, weet hij dat zijn vader daar bovenin ergens gevangen zit. Gelukkig is hij snel weer vrij, maar het maakt wel diepe indruk op de jongen.
Iets anders wat diepe indruk maakt is dat er in dat jaar te weinig brood in Hasselt te koop is. Er is hongersnood, de bakkers hebben geen graan meer en meel is nergens te krijgen. Hij hoort dat de magistraat de stad Zwolle om hulp heeft gevraagd. Gelukkig is de stad daar in de gelegenheid om graan te kopen.
Opleiding
Als Louis de lagere school doorlopen heeft, kan hij naar de Franse school. Sinds enkele jaren heeft Lambert ter Bruggen een school gevestigd in het oude kloostergebouw in de Gasthuissteeg. Naast de gewone schoolvakken leert hij ook Frans, en thuis leert hij van zijn vader hoe hij een klavecimbel bouwt.
Zijn vader is ondertussen aan iets nieuws begonnen. Op zijn reizen door Holland heeft hij gehoord over een nieuwe manier van klavecimbels bouwen. In de werkplaats gaat hij het nieuwe mechaniek voor dit instrument uitproberen. Zijn vader laat zien, dat wanneer je een snaar met een soort hamertje aanslaat, je een heel ander geluid en klank kunt voortbrengen. Johannes Lodewijk vindt dit fascinerend. Zijn vader gelooft dat dit de toekomst is. Er zal een tijd komen dat alle klavecimbels op deze manier gebouwd zullen worden. Nu is het uitproberen op welke manier het mechaniek het beste werkt.
Waarschijnlijk is Louis vaak in de werkplaats te vinden. Hij leert al jong hoe hij met gereedschap moet omgaan en houdt ervan om heel precies te werken. Bij zijn vader krijgt hij een prima opleiding om later zelf ook mooie klavecimbels te bouwen. Hij wil straks in de voetsporen treden van zijn vader en zijn beroemde grootvader. Zo worden belangrijke bouwprincipes overgedragen van vader op zoon.
Zijn vader is nu steeds lange periodes afwezig. Bij zijn terugkomst vertelt hij over zijn werk in Antwerpen, de bouw van nieuwe klavecimbels en de verkoop ervan in Leuven en Gent. Daarnaast kan hij ook klavecimbels ombouwen en er een nieuw mechaniek inzetten. Er is veel vraag naar, dus is er werk genoeg. Misschien is Louis wel verschillende keren mee geweest naar Antwerpen. Heeft hij thuis bij vaders afwezigheid zich aan de Hofstraat verder bekwaamd in het bouwen van klavecimbels? Heeft hij uitgeprobeerd op welke manier het mechaniek van het instrument verbeterd kan worden? Heeft hij geëxperimenteerd met verschillende soorten hamertjes? Het is uit het verdere verloop van zijn leven duidelijk dat hij al op zeer jonge leeftijd bekwaam is in het maken van klavecimbels. De basis voor zijn latere werk is hier in Hasselt gelegd.
Aan het einde van zijn Hasselter periode maakt hij nog de storm van november 1775 mee. De zware storm zweept het water van de Noordzee en de Zuiderzee op. De dijken rond de Mastenbroekerpolder breken en het hele gebied komt onder water te staan. Wanneer Johannes Lodewijk op de stadsmuur naar het zuidwesten kijkt is het een grote watervlakte met hier en daar op een terp een boerderij omringd door water. Ook het water in de gracht stijgt tot gevaarlijke hoogte, maar de binnenstad van Hasselt loopt net niet onder.
Afscheid van Hasselt
Het jaar 1776
Op 7 mei 1776 vindt er in het Raadhuis van Hasselt een belangrijke vergadering van Schepenen en Raden plaats. Het voelt voor Dulcken als de afsluiting van een lange periode van onenigheid en processen. Op deze vergadering zijn aanwezig: twee leden van de magistraat, Johannes Lodewijk Dulcken, Abraham Amthuijzen, en Hendrik Fraay de Wilde. Waarschijnlijk zijn ook Grevensteijn en Waterham als advocaten aanwezig.
Allereerst is het proces van Dulcken tegen De Wilde in de zaak van kwaadaardige laster aan de orde. Dit proces loopt al vanaf 22 september 1771 en vindt nu een einde. Dulcken wordt in het gelijk gesteld en De Wilde wordt veroordeeld voor het verspreiden van kwaadaardige laster. Of Dulcken de 1000 gulden schadeloosstelling heeft gekregen is niet duidelijk.
Advocaat Waterham eist van De Wilde 188 gulden en 50 stuivers als kosten en schadeloosstelling voor de verdediging in deze zaak. Hij laat beslag leggen op roerende en onroerende zaken van Hendrik Fraay de Wilde. Ook eist hij 120 gulden van Frans de Wilde, de broer van Hendrik Fraay, die in Amsterdam woont, omdat deze hem als vertegenwoordiger heeft aangesteld in deze zaak. Ook R. Sandberg, de andere advocaat eist nu 314 gulden van Frans de Wilde. Advocaat Klopman eist 118 gulden van Hendrik Fraay de Wilde en beslaglegging op zijn goederen in verband met kosten die hij heeft gemaakt. In totaal kost deze zaak dus meer dan 740 gulden. Hendrik Fraay de Wilde doet nog maandenlang pogingen om de verkoop van zijn bezittingen te voorkomen, maar uiteindelijk verliest hij dat.
Het proces van Amthuizen tegen Dulcken eindigt eveneens. Eind 1773 heeft Amthuijzen nog een keer geprobeerd het geld terug te krijgen. Er ontstaat onenigheid omdat secretaris Exalto D’Ameras nalatig is geweest om de zaak administratief te regelen. Dulcken en de secretaris kunnen niet met elkaar overweg. Grevensteijn zegt daarover: ‘de pandweerder (Dulcken) is niet in goede harmonie met de secretaris’. En dat is nog zacht uitgedrukt. Waarschijnlijk heeft Amthuijzen niet kunnen bewijzen dat zijn vorderingen terecht zijn en ontvangt hij zijn geld niet. De magistraat kan hem daarin niet helpen. Amthuijzen gaat daarna in beroep bij de Ridderschap en Steden. De Staten van Overijssel leggen zijn verzoek neer bij de magistraat van Steenwijk. Grevensteijn schrijft in maart 1776 een felle brief als reactie. De magistraat van Hasselt en Amthuijzen spelen onder een hoedje. Normaal zou de magistraat nooit adviseren bij de Staten in beroep te gaan. Grevensteijn zegt dat de magistraat uit pure rancune ten opzichte van Dulcken handelt. Hij verwijt de magistraat: ’Dat zijn principaal seedert eenige tijd zijn kostwinning op een andere plaats heeft moeten voorzetten, daartoe heeft de Magistraat van Hasselt niet weinig gecontribueerd’. Op de vergadering van 7 mei 1776 vindt de ’eindafrekening” plaats. Dulcken wordt in beide processen in het gelijk gesteld.
Na deze mei-maand zijn er nog weinig processen waarin Dulcken een rol speelt. Alleen de krijgsraad doet voor een advocaat een poging geld van Dulcken los te krijgen als vergoeding voor de hoge kosten. Er is een periode afgesloten. Dulcken verhuist met zijn vrouw en kinderen naar Antwerpen.
Hoe hun levens verder verlopen is valt buiten dit verhaal.
Op 3 november zijn Dulcken en zijn vrouw in Amsterdam waar ze een kopie van hun huwelijksakte in de kerk in Sloterdijk ophalen. Om ergens anders een nieuw leven te kunnen beginnen, hebben ze deze akte waarschijnlijk nodig om te kunnen bewijzen dat ze gehuwd zijn. Uit deze gegevens blijkt dat de familie Dulcken uiterlijk november 1776 Hasselt heeft verlaten.
Ze gaan wonen in Antwerpen van waaruit hij zijn nieuwe vinding, de pianoforte, in diverse steden verkoopt. Op 13 maart 1777 is hij in Gent, waar hij in het logement de Haeze-Wind een klavecimbel verkoopt met dubbele klavieren en vijf registers, in 1740 in Antwerpen gemaakt door Daniël Dulcken. Johannes Lodewijk heeft de klavecimbel van zijn vader omgebouwd tot een pianoforte en het vergroot tot vijf octaven. Om de kopers zekerheid te bieden, geeft hij tien jaar garantie op het door hem uitgevonden mechaniek.
DAt’er in den Haeze-Wind op de Koorn-Markt binnen deze Stad te zien en te koopen is een Steirt-Clavecimbel met dobbele Clavieren en vyf Registers, gemaekt door Daniël Dulcke tot Antwerpen in 1740, en nu onlangs door zynen zoon tot vyf Octaven compleet gebragt met een nieuwe ondervindinge, waer door men den Toon kan doen verminderen en ophouden, voor welk mechanicq Werk den voornoemden Zoon de thien eerstkomende jaeren verantwoord.
Toch blijft hij niet in Antwerpen wonen. Rond 1780 vestigt hij zich in Parijs, in 1783 in de Rue Vieille du Temple en vanaf 1788 in de Rue Mauconseil. Zijn laatste levensteken komt uit München waar hij bij zijn zoon gaat wonen. Hij overlijdt tussen 1793 en 1795 te München want op de ondertrouw acte van Jan Dulken staat: ouders dood
Weduwe Dulcken
VIDEO
Er zijn nog andere tekenen waaruit blijkt dat Dulcken plannen heeft om uit Hasselt te vertrekken. In januari 1776 huurt hij voor zijn moeder, weduwe Dulcken, een huisje in Hasselt. Ze vertrekt dus uit de Nieuwstraat om op zichzelf te gaan wonen. Zolang Johannes Lodewijk in Hasselt woont, zal hij haar hebben onderhouden. Dat verandert wanneer de familie Hasselt verlaat. In de kerkenraadsnotulen van 28 juni staat: ’is aan de Broederen Diakonen aanbevolen om cautie stellinge bij de H. van de Magistraat te verzoeken voor de weduwe Dulkes’. Blijkbaar heeft zij zich tot de diakenen gewend voor ondersteuning en de diakenen willen graag dat de magistraat zich borg stelt. Deze vraag komt elke vergadering weer terug.
Op 31 oktober stuurt ‘Susanna Maria Knopfelein, wed. Van Dulcken’ een request naar de staten van Overijssel. Uit het antwoord van de staten op 4 maart 1777 aan de magistraat verstuurd, is bekend dat de weduwe geklaagd heeft dat de magistraat haar met geweld de stad wil uitzetten. Ze stuurt de beslissing van de magistraat mee, en vraagt de staten of ze de magistraat wil opdragen haar toestemming te geven om in Hasselt te blijven wonen.
De magistraat stuurt een lange brief terug aan de staten waarin ze haar beleid verdedigt. De magistraat brengt naar voren dat de weduwe wel zegt dat ze sinds augustus 1769 in Hasselt woont, maar dat dit bij hem niet bekend is. Het werd duidelijk toen ze een huisje had gehuurd en bij de diakenen om ondersteuning aanklopte. Het is hem onbekend waarom ze in Hasselt is komen wonen en dat ze echt bij haar zoon intrek had genomen. Ze was daar voor haar plezier op bezoek dacht men. Pas in januari toen ze zelfstandig woonde, kon er van haar een borgstelling gevorderd worden. Die borgstelling is nodig wanneer je als arm persoon in Hasselt wilt komen wonen.
Weduwe Dulcken heeft in haar brief geschreven dat ze niemand financieel tot last is geweest. Hooguit heeft de diaconie haar een aantal -zes à zeven- weken ondersteund met zes stuivers per week. De magistraat noemt dat een leugen. Zodra ze namelijk zelfstandig is gaan wonen, is ze de een na de ander lastig gevallen en nog steeds door liefdadige luiden ondersteund. Ook de diaconie heeft haar geruime tijd ondersteund, maar is daar uiteindelijk mee gestopt. In de kasboeken van de diaconie is haar naam nergens te vinden. Ze komt niet voor op de lange lijst met armen die permanent ondersteund worden en ook zijn er in de loop van 1776 geen betalingen aan haar verricht.
In haar brief heeft de weduwe ook gesuggereerd dat de vraag van de magistraat naar een borgstelling ‘zoude zijn voortgekomen uit haat en onenigheid tegen haar zoon’. De magistraat noemt dit laster en onwaarheid. Tenslotte nog een waarschuwing aan het adres van de staten: ‘dat niet Uw Edele Mog. maar van ons de macht is om iemand binnen de Stad te permitteren om te mogen wonen of niet en zouden onze orders ook reeds ter uitvoering hebben gebracht zo wij niet respecthalve vooraf hadden willen berichten, gelijk wij hiermede voor bericht houden’. De magistraat hoopt dat de staten het verzoek van weduwe Dulcken van de hand zullen wijzen ‘zodat we onze macht en gezag binnen onze stad in vrijheid kunnen uitoefenen’. Toch wordt weduwe Dulcken niet direct de stad uitgezet.
Op 2 juli 1777 meldt het kerkenraadsverslag dat de diakenen nu, na afwijzing door de magistraat, cautie, borgstelling, moeten verzoeken bij verwalter hoogschout. De laatste keer dat ze in de notulen wordt genoemd is 18 december 1777. Of ze daarna daadwerkelijk met geweld de stad is uitgezet is niet duidelijk. Enkele maanden later, op 18 april 1778 levert ze haar attestatie, die ze van de kerkenraad van Hasselt heeft gekregen, in bij de kerkenraad van de Hervormde Kerk te Epe.
Andries Schoemaker 1730
Cornelis Pronk 1730
Daar woont ze zes jaar om daarna te verhuizen naar Heerde, waar ze op 8 april 1784 lid wordt. Ze is dan ongeveer 80 jaar.
Ze overlijdt op 12 juni 1789 en wordt vier dagen later in Heerde begraven.
Je kunt je afvragen waarom ze niet met haar zoon en zijn gezin meegegaan is naar Antwerpen. Waarschijnlijk was dat voor haar geen aantrekkelijk vooruitzicht. Zij is in 1764 om onbekende redenen uit Antwerpen naar Brussel vertrokken. Volgens haar was dat om met haar schoonzoon een nieuwe zaak op te zetten. Maar is dat de enige reden? Daarnaast heeft ze van Johannes Lodewijk natuurlijk ook gehoord van zijn conflict met ds. Diepelius. Hoe zou de kerkenraad reageren wanneer zij lid van de Kruisgemeente de Olijfberg wilde worden? En ten slotte is niet duidelijk of haar zoon Antwerpen als tussenstation zag om zich uiteindelijk in Parijs te vestigen.
Verkoop van het panden
Als Dulcken Hasselt verlaat, komen de panden waarin hij gewoond en gewerkt heeft leeg te staan. Een maand na de ‘slotvergadering’ in het Raadhuis wordt het pand in de Hofstraat per executie verkocht. Omdat nergens beschreven staat dat Dulcken failliet zou zijn en er ook geen beslag/ panding op het pand ligt, is het waarschijnlijker dat de werkplaats gewoon per opbod verkocht wordt. Het pand wordt gekocht door Jan Admiraal, schilder en glazenzetter. Eigenlijk is het maar de helft van een pand, de andere helft is al lang in het bezit van Klaas Admiraal die daar ook zijn bedrijf heeft gevestigd. Jan Admiraal betaalt een koopprijs van 15 gulden en 19 stuivers.
Het huis in de Nieuwstraat blijft een jaar lang leeg staan. Overal in Hasselt staan huizen leeg en er zijn geen kopers voor. Sommige huizen raken zo in verval dat ze afgebroken worden. De situatie wordt nog erger door de stormramp op 21 november 1776 waarbij een groot gedeelte van Noord-West-Overijssel onder water komt te staan. In november 1775 was het kantje boord geweest. De dijken hadden het gehouden, maar het woeste water was dichtbij geweest. Op deze 21 november stroomt om vier uur ‘s nachts het water al over de boorden van de gracht en staat twee voet hoog tegen de huizen aan. In de iets lagergelegen Nieuwstraat staat het water drie voet hoog. Met man en macht wordt er gewerkt om de binnenstad te redden, wat ook gelukt is. Ten oosten van Hasselt breken de dijken door en het gehele gebied tot Rouveen en Staphorst komt onder water te staan. Hasselt is een eilandje omringd door een kilometers brede watervlakte.
Het huis van Dulcken wordt in februari 1777 gekocht door Grevensteijn. Hij stuurt een week later een brief aan de magistraat met daarin het verzoek het huis te mogen repareren om het weer bewoonbaar te maken. De vensterglazen, de vloeren en muren moeten hersteld worden en de dakgoot moet vernieuwd worden. Hij had het wel eerder willen aanpakken, maar heeft de verkoop afgewacht. Nu hij zelf eigenaar is geworden, wil hij direct aan de slag. De muur tussen de Regenboogsteeg en zijn tuin is omgevallen en ligt in zijn tuin. Ook de schutting tussen zijn tuin en het pand van de krijgsraad moet hersteld worden. Omdat het hier gaat om stadseigendommen vraagt hij toestemming om het te herstellen. Op 14 maart krijgt hij de gevraagde toestemming van de magistraat, mits hij de reparaties doet in overleg met timmerman en metselaar Baas.
In de registers voor de 50ste penning staat vermeld dat het huis op 14 juni bij opbod is verkocht. Grevensteijn koopt het huis voor 33 gulden, een schijntje van wat het tien jaar eerder waard was.
Register van de 50ste penning 1777.
Johannes Lodewijk Dulcken jr
München
Johannes Lodewijk krijgt zijn opleiding bij zijn vader in Hasselt. Wanneer zijn ouders in 1776 naar Antwerpen verhuizen, gaat hij mee. De eerste vijftien jaren van zijn leven heeft hij in het kleine stadje Hasselt doorgebracht; nu gaat hij naar het grote Antwerpen.
Waarschijnlijk is hij in Antwerpen direct gaan meewerken in de werkplaats van zijn vader die zijn nieuwe vinding steeds verder verbetert. De vernieuwde klavecimbel heeft de naam pianoforte gekregen. Hoe lang ze samen in Antwerpen aan het werk zijn geweest is niet precies bekend; waarschijnlijk maar twee jaar. Ergens tussen 1777 en 1780 verhuist zijn vader naar Parijs, waar hij opnieuw een werkplaats inricht.
Rue Vieille-du-Temple (1782–83)
Rue Mauconseil (1785–88)
Quai de Gesvres (1791)
Waarschijnlijk waren de Dulckens, vader en zoon zeer succesvol. Zelfs zo succesvol dat dit wordt opgemerkt door Karl Theodor von der Pfalz, de keurvorst van Beieren. Deze Karl Theodor is een belangrijk man in die tijd en bestuurt een groot gebied in Duitsland. Hij was ook in het bezit van het Land van Ravenstein en het markizaat Bergen op Zoom en hij is hertog van Gulik en Berg. Hij heeft dus behoorlijk wat connecties in Nederland. Karel Theodoor is een groot muziekliefhebber en bespeelt zelf ook een instrument (fluit). Hij vraagt Johannes Lodewijk jr. om in 1779 mee te gaan naar München. Hij is dan pas 18 jaar. Zo jong en dan al erkend als geniale clavecimbelbouwer.
Over zijn leven en werk in München is veel bekend. Er zijn diverse artikelen over geschreven. Daarom nu enkele hoofdlijnen.
In München komt Louis in 1779 als assistent in dienst bij koninklijke pianobouwer Johann Peter Milchmeyer, die aan het hof van keurvorst Karl Theodor werkt. In zijn werkplaats is Johann Peter onder andere verantwoordelijk voor het zorgvuldig behouden, verbeteren en vernieuwen van alle vleugels die bij het paleis behoren. In juni 1782 neemt Dulcken het ambt van Milchmeyer over en wordt hij op 21-jarige leeftijd stadspianomaker. Hij is een echte ambachtsman. Hij maakt voor het hof bijzondere instrumenten en verkoopt de ene pianoforte na de andere, niet alleen in München en Beieren, maar ook ver daarbuiten. In München wordt hij op verschillende manieren aangesproken: Johann Ludwig, Jean Louis maar vaak ook enkel met Louis.
Kurpfälzisches Museum Heidelberg
Kurfüstin Elisabeth Auguste
Keurvorstenpaar (links en rechts) en het klavier van Louis Dulcken II
Huwelijk
In 1799 trouwt Louis Dulcken met Sophie Lebrun en wordt daardoor opgenomen in een zeer muzikale familie. Zijn vrouw Sophie is de dochter van de Badense virtuoze hoboïst en componist Ludwig August Lebrun en van de Badense sopraan en componist Franziska Danzi. Sophia is een buitengewoon goede pianiste en componeert zelf ook muziekstukken. Ze treedt op in Parijs, Zwitserland en Italië.
Louis Dulcken en zijn vrouw Sophie krijgen zeven kinderen, twee zonen en vijf dochters, die bijna allemaal carrière maken als bekende muzikanten. Door het huwelijk met Sophie Lebrun vormt het huis van Louis Dulcken 'lange tijd de meest interessante ontmoetingsplaats van de toenmalige goed opgeleide muziekwereld in München'. Musici en componisten komen langs.
Ook financieel gaat het Dulcken voor de wind. Hij verdient veel geld met zijn unieke pianofortes. Overal in Europa kopen vorstenhuizen zijn instrumenten. Keizerin Josephine van Frankrijk koopt tijdens haar bezoek aan München in 1805/06 twee van zijn instrumenten en ze bestelt kort daarna nog een derde, waar ze in Parijs zo blij mee zijn dat het daar lange tijd tentoongesteld wordt. In 1816 wordt er een vleugel bezorgd bij de Oostenrijkse keizerin Carolina Augusta, een dochter van de Beierse koning Maximiliaan I Jozef. Ook gaat er een instrument naar Sint-Petersburg.
Louis & Sophie Dulcken
Greifenberger Institut für Musikinstrumentenkunde
Zijn werk
Dulcken heeft zich in zijn lange carrière ontwikkeld door steeds nieuwe verbeteringen uit te proberen. Zijn werk laat zien dat hij door verschillende stromingen beïnvloed is.
Van zijn vader en grootvader heeft hij geleerd hoe hij de constructie van de instrumenten optimaal moet maken. Zijn manier van het vastzetten van de klankbodem is typisch iets dat hij van thuis heeft meegenomen. Ook het verlijmen van de wanden van de klankkast op de bodem waarbij de wanden eerst verlijmd worden voordat hij met de verdere bouw van de fortepiano begint, is iets wat hij uit Hasselt/ Antwerpen heeft meegenomen. In de keuze voor de dikte van de verschillende onderdelen is de invloed van zijn vader en grootvader te herkennen.
Daarnaast is hij ook beïnvloed door de Augsburgse pianobouwer Andreas Stein en door andere Zuid-Duitse instrumentenbouwers.
Muziekkenners vertellen dat Louis Dulcken tijdens zijn leven beschouwd wordt als de meest succesvolle pianobouwer van München. Hij wordt geprezen voor bijvoorbeeld de kwaliteitskenmerken van zijn instrumenten. Ze hebben 'een puur sonore toon', houden 'een permanente stemming' en kunnen fagot, harp, harmonica enz. nabootsen door middel van een slim aangebracht mechanisme'. Ze worden gekenmerkt door 'een elegante en smaakvolle constructie', waardoor zijn instrumenten zeer gerespecteerd en welkom zijn. Kortom Dulcken is geniaal in zijn manier van bouwen. Hij weet klanken uit zijn instrumenten ten gehore te brengen die luisteraars tot vervoering brengen.
Zijn piano’s vallen in de prijzen. Hij ontvangt zowel in 1819 als in 1820 op een grote tentoonstelling in München een medaille voor zijn voortreffelijke fortepiano’s.
Vader Johannes Lodewijk sr. heeft het succes van zijn zoon nog mee mogen maken. Vanuit Parijs houdt hij contact met hem en aan het einde van zijn leven verhuist hij ook naar München waar hij tussen 1793 en 1795 overlijdt.
In 1828 stopt Louis als hofpianomaker. Hij overlijdt in 1836; zijn vrouw Sophie in 1863.
"Dulken, (Johann Ludwig), wurde zu Amsterdam den 5. August 1761 geboren, lernte in seiner Vaterstadt, und dann in Paris von seinem Vater Klaviere, Fortepiano und dergleichen Instrumente bauen, und wurde vom Churfürsten Karl Theodor als mechanischer Klaviermacher an seinem Hofe zu München 1781 angestellt, in welcher Eigenschaft er sich noch befindet, und daselbst den 18. April 1799 die berühmte Klavierspielerinn Sophie Le Brün heirathete. Dieser Künstler erwarb sich durch seine vortreffliche Fortepiano, die einen reinen, sonoren Ton haben, eine andauernde Stimmung halten, und durch einen geschickten angebrachten Mechanismus Fagote, Harfe, Harmonika etc. nachahmen, die vom Friederici in Gera erfundene Bebung vortrefflich enhalten, u. s. w. auch sich durch eleganten und geschmackvollen Bau auszeichnen, große Celebrität, seine Instrumente sind sehr gesucht und willkommen, und finden zahlreichen Abgang nicht nur in ganz Deutschland, sondern auch in Frankreich, in der Schweiz, Italien, Rußland u. s. w." Baierisches Musik-Lexikon, 1811, p. 70
De erfenis van de familie Dulcken
Rond 1780 verdwijnt door de opkomt van de fortepiano de belangstelling voor de klavecimbel. Het is zelfs zo dat na 1800 veel klavecimbels bij het grofvuil worden gezet of letterlijk in de fik gestoken. Toch zijn er klavecimbels bewaard gebleven die nu in diverse musea tentoongesteld worden.
Van Johannes Daniël Dulcken zijn ongeveer vijftien klavecimbels bewaard gebleven maar van Johannes Lodewijk Dulcken (1735-1793) zijn er geen bekend.
Van Johannes Lodewijk Dulcken (1761-1835) zijn nog 25-30 instrumenten bekend, zowel klavecimbels als pianofortes. Ze bevinden zich in musea en in privébezit. De vroegst bekende fortepiano werd eind jaren 1780 gebouwd en staat in het Smithsonian Institution in Washington. De jongste instrumenten dateren uit de jaren na 1830.
Rond 1980 neemt de belangstelling voor klassieke klavecimbels weer toe. Men probeert een originele Dulcken precies na te maken om zo dezelfde tonen en klanken te kunnen voortbrengen. Sindsdien zijn er veel klavecimbels op de markt verschenen die een kopie zijn van een van de Dulcken-klavecimbels. Ook worden in advertenties concerten aangekondigd waarbij gebruik gemaakt wordt van een (kopie)-Dulcken.
IV Op 30 april 2024 werd bij Collectie Overijssel een document in inv. nr. NL-ZICO 0058.2. Dossier 475 geopend waarop vier lakzegels zijn bevestigd.
VIDEO
Wat is het verhaal hierachter?
1791 Louis Dulcken Fortepiano National Music Centre
DESCRIPTION
This grand piano was made by Jean-Louis Dulcken in Munich, Germany around 1790. There is an inscription in ink on the soundboard, discovered during a restoration in 1985, that reads “Dulchen in München.” The piano also has a spurious Stein label on the soundboard. The piano has a compass of FF-g3, Viennese action, with back checks on rail, deerskin on wood core hammers, brass and iron strings, 2 strings for each note, 2 knee levers: both damper lifters, wood frame, straight-strung, and a cherry veneer case.
LOCATION
Currently not on view
OBJECT NAME
piano
DATE MADE
1785-1790
MAKER
Dulcken, Jean-Louis
PLACE MADE
Germany: Bavaria, Munich
PHYSICAL DESCRIPTION
deerskin on wood (hammers: material)
brass and iron (strings: material)
wood (frame: material)
cherry veneer (case: material)
National Museum of American History
A ne pas confondre avec le précédent, Johannes Ludwig DULCKEN II, son fils, né en 1761 à Amsterdam. Celui-ci devint 'Mechanischer Hofklaviermacher' à Munich dès sa vingtième année, il deviendra d’ailleurs le Facteur de piano de Sa Majesté le roi de Bavière en 1808. La dernière mention de son existence date de 1835 et l’entreprise « DULCKEN et Fils » est attestée dès 1830. (1820 - "Bei der disjährigen, durch den polytechnischen Verein für: Baiern zu München veranstalteten Industrie- und Gewerbsausstellung, haben folgende Konkurrenten die von dem Verein gestiftete Medaille erhalten: [...] Der Instrumentenmacher Dülken zu München, für die Vorzüglichkeit seiner Fortepianos." Allgemeine Zeitung München, 06/01/1820, p. 23